ECLI:NL:HR:2015:3163

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 oktober 2015
Publicatiedatum
27 oktober 2015
Zaaknummer
13/01878
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over bewijsuitsluiting en Salduz-verweer in hennepzaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 oktober 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was in hoger beroep veroordeeld voor het telen en aanwezig hebben van hennep. De kern van de zaak draaide om de vraag of verklaringen van de verdachte, afgelegd tijdens een verhoor door de politie zonder dat zij voorafgaand aan het verhoor de gelegenheid had gekregen om een advocaat te raadplegen, als bewijs mochten worden gebruikt. Dit betreft een schending van het recht op rechtsbijstand zoals vastgelegd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Hoge Raad bevestigde dat de verklaringen van de verdachte niet voor het bewijs mochten worden gebruikt, omdat dit in strijd was met het Salduz-arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Het Hof had echter geoordeeld dat de waarneming van de verbalisant over de hennepgeur wel als bewijs kon worden gebruikt, omdat dit niet als een verklaring van de verdachte werd aangemerkt. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet onjuist had geoordeeld, maar dat de redelijke termijn in de cassatiefase was overschreden. Dit leidde tot een vermindering van de opgelegde taakstraf van 216 uren naar 194 uren, met een vervangende hechtenis van 97 dagen. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak enkel wat betreft de strafoplegging en verwierp het beroep voor het overige.

Uitspraak

27 oktober 2015
Strafkamer
nr. S 13/01878
ABO/NA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 8 maart 2013, nummer 21/003145-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.P. Hilhorst, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsvrouwe heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte niet het gehele proces-verbaal van verhoor van de verdachte van
4 december 2007 van het bewijs heeft uitgesloten.
2.2.
Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
"zij in de periode van 01 mei 2005 tot en met 4 december 2007 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander, (telkens) opzettelijk, heeft geteeld en opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand aan de [a-straat 1] te Utrecht een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 15,74 kilogram hennep en ongeveer 704 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II."
2.3.
Deze bewezenverklaring steunt onder meer op het volgende bewijsmiddel:
"4. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (als bijlage op pagina's 53 tot en met 56 van het proces-verbaal) voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven - als verklaring van [verdachte]:
U vertelt me dat er een duidelijke hennepgeur op het dakterras van de woning aan de [a-straat 1] te Utrecht aanwezig is, die uit de afvoerpijp komt."
2.4.
De bestreden uitspraak houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"Salduz verweer
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat verdachte na haar aanhouding bij de politie verklaringen heeft afgelegd voordat zij met een advocaat heeft kunnen spreken. Deze verklaringen dienen om die reden uitgesloten te worden van het bewijs.
Het EHRM heeft uitgemaakt dat een verdachte die door de politie is aangehouden, aan artikel 6 EVRM een aanspraak op rechtsbijstand kan ontlenen. Die aanspraak houdt in dat verdachte de gelegenheid wordt geboden om voorafgaand aan het verhoor door de politie aangaande zijn betrokkenheid bij een strafbaar feit een advocaat te raadplegen. Dit brengt mee dat de aangehouden verdachte vóór de aanvang van het eerste verhoor dient te worden gewezen op zijn recht op raadpleging van een advocaat. Behoudens in het geval dat verdachte uitdrukkelijk dan wel stilzwijgend doch in elk geval ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van dat recht, dan wel bij het bestaan van bepaalde dwingende redenen zal hem binnen de grenzen van het redelijke de gelegenheid moeten worden geboden dat recht te verwezenlijken. Indien een aangehouden verdachte niet dan wel niet binnen redelijke grenzen de gelegenheid is geboden om voorafgaand aan het eerste verhoor door de politie een advocaat te raadplegen, dient dit ingevolge de rechtspraak van het EHRM te leiden tot bewijsuitsluiting.
Er is sprake van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv. Het belang dat het geschonden voorschrift dient, is het recht van verdachte om zijn procespositie in vrijheid te kunnen bepalen. De schending van dat belang rechtvaardigt bewijsuitsluiting. De na de aanhouding maar voor haar contact met haar raadsman door verdachte afgelegde verklaringen zullen bij de beantwoording van de bewijsvraag daarom niet worden gebruikt.
Het hof zal daarom het verweer honoreren en de op 4 december 2007 door verdachte bij de politie afgelegde verklaringen niet voor het bewijs bezigen.
Bewijsoverweging
(...)
Voorts blijkt uit de vraagstelling in het verhoor van verdachte op 4 december 2007 (het hof acht zich vrij ondanks het gehonoreerde Salduz-verweer, de vraagstelling wel te bezigen tot bewijs) (dossierpagina 53) dat op het dakterras kennelijk een henneplucht te ruiken was.
In de optelsom van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen vindt het hof de overtuiging dat verdachte samen met haar partner een hennepkwekerij had in de kelder van hun woning."
2.5.
In zijn arrest van 30 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH3079, NJ 2009/349 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat verklaringen die de aangehouden verdachte heeft afgelegd voordat hem de gelegenheid is geboden een advocaat te raadplegen, van het bewijs dienen te worden uitgesloten. Het Hof heeft met juistheid geoordeeld dat nu de verdachte door de politie is verhoord zonder dat haar die gelegenheid is geboden, het van dat verhoor opgemaakte proces-verbaal, voor zover daarin verklaringen van de verdachte zijn gerelateerd, niet voor het bewijs mag worden gebezigd.
2.6.
Blijkens zijn hiervoor onder 2.4 weergegeven overwegingen heeft het Hof kennelijk geoordeeld dat hetgeen in bewijsmiddel 4 is opgenomen met betrekking tot de aanwezigheid van een duidelijke hennepgeur naar de kern bezien een mededeling is van de verbalisant behelzende diens waarneming of bevinding en derhalve niet kan worden aangemerkt als een verklaring van de verdachte als hiervoor onder 2.5 bedoeld. Die uitleg is niet onbegrijpelijk. Door op grond daarvan te oordelen dat, ondanks het gehonoreerde zogenoemde Salduz-verweer, hetgeen in voormeld proces-verbaal is gerelateerd met betrekking tot de aanwezigheid van een duidelijke hennepgeur voor het bewijs kan worden gebezigd, heeft het Hof niet blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.
2.7.
Het middel faalt.

3.Beoordeling van het tweede middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beoordeling van het derde middel

4.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
4.2.
Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde taakstraf van 216 uren, subsidiair 108 dagen hechtenis.

5.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft het aantal uren te verrichten taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis;
vermindert het aantal uren taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis in die zin dat deze 194 uren, subsidiair 97 dagen hechtenis, bedragen;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
27 oktober 2015.