Uitspraak
1.Geding in cassatie
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep.
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
3 november 2015.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de niet-ontvankelijkheid van de verdachte in zijn beroep in cassatie. De verdachte, geboren in 1974, heeft beroep ingesteld tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 25 november 2014, nummer 22/002593-13. De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep, omdat er geen middelen van cassatie zijn ingediend. De Hoge Raad heeft beoordeeld of de verdachte ontvankelijk is in zijn beroep. Volgens artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering dient een verdachte binnen de bij de wet gestelde termijn een schriftuur met middelen van cassatie in te dienen. Aangezien de verdachte dit niet heeft gedaan, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de verdachte niet kan worden ontvangen in het beroep. De uitspraak is gedaan op 3 november 2015 door de vice-president W.A.M. van Schendel, samen met de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.