In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 november 2015 uitspraak gedaan over het beroep in cassatie van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof Den Haag. Het beroep was gericht tegen de uitspraak van 12 mei 2015, waarin het Hof had geoordeeld over de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de afvalstoffenheffing voor het jaar 2012. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de griffier van de Hoge Raad belanghebbende op 1 augustus 2015 had gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en een termijn van vier weken had gesteld voor de betaling. Deze brief werd echter wegens onbestelbaarheid teruggezonden, waarna adresverificatie plaatsvond en het griffierecht opnieuw werd opgevraagd. Belanghebbende heeft echter niet gereageerd op de tweede brief van de griffier, die op 3 september 2015 was verzonden. Gezien het niet tijdig voldoen aan de betalingsverplichting, heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten.