Uitspraak
gevestigd te Amsterdam,
gevestigd te Nuth,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
18 december 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 december 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen ABN AMRO BANK N.V. en AANNEMERSBEDRIJF MARELL B.V. De zaak betreft de bevoegdheid van de pandhouder, ABN AMRO, om vorderingen te innen die zijn verpand door de pandgever, Pegas Flex B.V. De Hoge Raad heeft het arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch vernietigd en de zaak verwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling.
De feiten van de zaak zijn als volgt: Pegas had haar vorderingen op Marell-oud verpand aan ABN AMRO ter zekerheid van haar eigen vordering op Marell-oud. Na het faillissement van Pegas heeft ABN AMRO geprobeerd om de vorderingen van Marell-oud op derden te innen. Marell-nieuw, de rechtsopvolger van Marell-oud, heeft in kort geding gevorderd dat ABN AMRO de debiteuren zou informeren dat zij bevrijdend aan Marell-nieuw konden betalen. ABN AMRO vorderde in reconventie dat Marell-nieuw de debiteuren zou informeren dat zij bevrijdend aan ABN AMRO moesten betalen.
De voorzieningenrechter heeft de vordering van Marell-nieuw afgewezen en die van ABN AMRO toegewezen. Het hof heeft in zijn arrest de vordering van Marell-nieuw niet toewijsbaar geacht, omdat niet aannemelijk was gemaakt dat de vorderingen op de debiteuren in het vermogen van Marell-nieuw vielen. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat ABN AMRO, als pandhouder, de bevoegdheid had om de aan haar verpande vorderingen te innen, en dat het verbod van herverpanding in dit geval niet van toepassing was. De Hoge Raad heeft het middel van ABN AMRO gegrond verklaard en het arrest van het hof vernietigd.
De Hoge Raad heeft de zaak verwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling en heeft Marell-nieuw in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld.