ECLI:NL:HR:2015:535

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 maart 2015
Publicatiedatum
10 maart 2015
Zaaknummer
14/03278
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de uitspraak van het Hof inzake voorbedachte raad in een strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 maart 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1956, was in hoger beroep veroordeeld voor het opzettelijk toedienen van een dodelijke stof aan haar echtgenoot, met de stelling dat zij dit met voorbedachte raad had gedaan. Het Hof had geoordeeld dat de verdachte met voorbedachte raad had gehandeld, maar de Hoge Raad oordeelde dat dit oordeel ontoereikend gemotiveerd was. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit een eerder arrest en stelde dat het Hof niet voldoende had vastgesteld wanneer de verdachte het besluit had genomen om de stof toe te dienen, noch hoeveel tijd er tussen dat besluit en de uitvoering was verstreken. Dit gebrek aan motivering leidde tot de conclusie dat de bewezenverklaring van voorbedachte raad niet kon standhouden. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en verwees de zaak naar het Gerechtshof Den Haag voor een nieuwe behandeling.

Uitspraak

10 maart 2015
Strafkamer
nr. 14/03278
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 4 maart 2014, nummer 20/002700-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956.

1.Geding in cassatie

Het beroep - dat blijkens de daarvan opgemaakte akten niet is gericht tegen de vrijspraak van het primair tenlastegelegde - is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B. Vermeirssen, advocaat te Kattendijke, bij schriftuur en aanvullende schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het vierde middel

2.1.
Het middel klaagt onder meer dat de bewezenverklaring, voor zover inhoudende dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.1.
Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat zij:
"op tijdstippen omstreeks 08 maart 2009 in Kattendijke, gemeente Goes, opzettelijk en met voorbedachten rade, mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer], (verdachtes wettige echtgenoot) telkens na kalm beraad en rustig overleg, een hoeveelheid van een middel/vloeistof, bevattende minoxidil, al dan niet gemengd met een alcohol houdende drank te weten Rua Vieja, heeft
- te drinken gegeven en/of
- ter consumptie aangeboden en/of achtergelaten en/of
- laten innemen en/of
- laten opdrinken;
welk feit de dood van voornoemde [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad."
2.2.2.
Het Hof heeft ten aanzien van de voorbedachte raad het volgende overwogen:
"Met betrekking tot de vraag of verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad, overweegt het hof het volgende.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat zij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat zij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Het hof is van oordeel dat uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen blijkt dat het door verdachte aan [slachtoffer] te drinken geven en/of ter consumptie achterlaten en/of laten innemen en/of laten opdrinken van minoxidil het gevolg is geweest van een tevoren door verdachte genomen besluit en dat zij tussen het nemen van dat besluit en de uitvoering daarvan gelegenheid heeft gehad om over de betekenis en de gevolgen van die voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. Het hof is daarom van oordeel dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld."
2.3.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel "voorbedachte raad" moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad (vgl. HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963, NJ 2014/156).
2.4.
Het Hof heeft zijn oordeel dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, gelet op hetgeen hiervoor is vooropgesteld met betrekking tot mogelijke contra-indicaties, ontoereikend gemotiveerd, mede in aanmerking genomen dat het Hof niet meer heeft vastgesteld dan dat het "door de verdachte aan [slachtoffer] te drinken geven en/of ter consumptie achterlaten en/of laten innemen en/of laten opdrinken van minoxidil" het gevolg is geweest van een "tevoren" door de verdachte genomen besluit en dat de gelegenheid voor de verdachte om na te denken over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en om zich daarvan rekenschap te geven, zich in het bijzonder voordeed gedurende het tijdsbestek tussen het nemen van dat besluit en de uitvoering daarvan. Het Hof heeft in dat verband echter in het midden gelaten wanneer de verdachte dit besluit heeft genomen en evenmin blijkt uit de bewijsvoering hoeveel tijd tussen het nemen van dit besluit en de uitvoering daarvan is verlopen.
2.5.
De klacht is gegrond.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de middelen voor het overige geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, voor zover aan zijn oordeel onderworpen;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
10 maart 2015.