Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het vierde middel
3.Slotsom
4.Beslissing
10 maart 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 maart 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1956, was in hoger beroep veroordeeld voor het opzettelijk toedienen van een dodelijke stof aan haar echtgenoot, met de stelling dat zij dit met voorbedachte raad had gedaan. Het Hof had geoordeeld dat de verdachte met voorbedachte raad had gehandeld, maar de Hoge Raad oordeelde dat dit oordeel ontoereikend gemotiveerd was. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit een eerder arrest en stelde dat het Hof niet voldoende had vastgesteld wanneer de verdachte het besluit had genomen om de stof toe te dienen, noch hoeveel tijd er tussen dat besluit en de uitvoering was verstreken. Dit gebrek aan motivering leidde tot de conclusie dat de bewezenverklaring van voorbedachte raad niet kon standhouden. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en verwees de zaak naar het Gerechtshof Den Haag voor een nieuwe behandeling.