Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
10 maart 2015.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 10 maart 2014 uitspraak deed in de strafzaak met nummer 21/006994-13. De verdachte, geboren in 1965, heeft zijn beroep in cassatie laten indienen door zijn advocaat, mr. R.J. Baumgardt, die middelen van cassatie heeft voorgesteld. De schriftuur met deze middelen is aan het arrest gehecht en maakt daar deel van uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), geen nadere motivering, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Op 10 maart 2015 heeft de Hoge Raad het beroep verworpen. Dit arrest is gewezen door de raadsheer H.A.G. Splinter-van Kan als voorzitter, en de raadsheren N. Jörg en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart. De uitspraak vond plaats ter openbare terechtzitting.