ECLI:NL:HR:2015:57

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 januari 2015
Publicatiedatum
13 januari 2015
Zaaknummer
13/04034
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over verduistering tijdens proefrit op een fiets met betrekking tot wederrechtelijke toe-eigening

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 januari 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1976, was beschuldigd van verduistering van een damesfiets ter waarde van 699 euro, die hij had geleend voor een proefrit. De verdachte had zich als potentieel koper gepresenteerd en de fiets meegekregen, maar kwam niet terug. De advocaat van de verdachte, mr. M. Berndsen, stelde een middel van cassatie voor, waarbij de Advocaat-Generaal P.C. Vegter concludeerde tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing naar het Hof.

De Hoge Raad beoordeelde de bewijsmiddelen en oordeelde dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet zonder meer kon volgen dat de verdachte het goed zich wederrechtelijk had toegeëigend. De Hoge Raad herhaalde de betekenis van het begrip 'zich wederrechtelijk toe-eigenen' zoals vastgelegd in artikel 321 van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring niet naar de eisen der wet was onderbouwd, en dat het middel terecht was voorgesteld.

De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 primair tenlastegelegde en de strafoplegging. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling. Het beroep werd voor het overige verworpen.

Uitspraak

13 januari 2015
Strafkamer
nr. 13/04034
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 6 augustus 2013, nummer 21/000120-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M. Berndsen, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak wat betreft het bewezenverklaarde in de zaak met parketnummer 16/213964-12 en de opgelegde straf, tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Bewezenverklaring en bewijsvoering

2.1.
Ten laste van de verdachte is overeenkomstig de tenlastelegging in de zaak met parketnummer 16/213964-12 onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij op 4 september 2012 te Utrecht opzettelijk een damesfiets (ter waarde van 699 euro), toebehorende aan de firma [A], welk goed verdachte anders dan door misdrijf, te weten als potentieel koper en om een proefrit mee te maken, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend."
2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"3. Een in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte PL0910 2012197265-1 (pg 13-15 van het proces-verbaalnummer PL0910 2012219794), gesloten en getekend op 4 september 2012 door [verbalisant 1], BOA domein generieke opsporing van politie Utrecht, inhoudende als verklaring van [getuige 1], zakelijk weergegeven:
Ik ben namens de firma [A] te Utrecht gerechtigd tot het doen van aangifte van verduistering. Op 4 september 2012, rond 16.30 uur, kwam een man de winkel binnen die met een fiets een proefrit wilde maken. Ik zag dat hij een identiteitskaart (ID-kaart) in zijn hand had. Hij vertelde dat hij een fiets voor zijn vrouw wilde kopen. Hij wilde een proefritje maken op de Union Karma. De verkoopprijs van de fiets is € 699,00. Ik heb goed op de foto gekeken of hij inderdaad de persoon op de ID-kaart was. Ik heb de ID-kaart onder mij gehouden en ik heb de fiets meegegeven.
Om 17.15 uur was hij nog steeds niet terug. Ik heb tot 17.55 uur gewacht voordat ik naar het politiebureau ben gegaan om aangifte te doen. Ik heb de ID-kaart meegenomen en wil die graag bij de aangifte voegen. De monteur die op 4 september 2012 ook werkzaam was in de [A] herkende de man als zijnde [verdachte], een oud medewerker van hem.
4. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een "kennisgeving van inbeslagneming" van de politie Utrecht, d.d. 5 september 2012 (pg 2-3 van het proces-verbaalnummer PL0910 2012197265-4), inhoudende, zakelijk weergegeven:
Aangever had als onderpand voor een proefrit met een fiets een ID-kaart ontvangen. Deze ID-kaart, ten name van [verdachte], is inbeslaggenomen.
5. Een in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor PL0910 2012197265-5 (pg 16-17 van het proces-verbaalnummer PL0910 2012219794), gesloten en getekend op 25 september 2012 door [verbalisant 2] en [verbalisant 3], beiden aspirant van politie Utrecht, inhoudende als verklaring van getuige [getuige 2], zakelijk weergegeven:
Op 4 september 2012 was ik als fietsmonteur werkzaam in de rijwielhandel [A] te Utrecht. Ik zag dat er een man binnen kwam. Ik hoorde dat deze man met mijn collega [getuige 1] in gesprek was. Ik herkende de man in de winkel als [verdachte]. Ik hoorde dat hij een proefrit wilde maken op een fiets. Ik zag dat hij koos voor een damesfiets van het merk Union, type Karma. Mijn collega [getuige 1] gaf de fiets mee aan [verdachte] voor een proefrit, nadat [verdachte] zijn legitimatiebewijs had afgegeven. Ik heb het legitimatiebewijs gezien en ik ben er van verzekerd dat het om [verdachte] ging aan de hand van de foto en de gegevens op het legitimatiebewijs. [verdachte] heeft bij mij gewerkt.
[6]. Een in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor [verdachte] PL0910 2012197265-[8] (pg 22-24 van het proces-verbaalnummer PL0910 2012219794), gesloten en getekend op [17] oktober 2012 door [verbalisant 4] en [verbalisant 5], beiden aspirant van politie Utrecht, inhoudende als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Ik heb met [getuige 2] samengewerkt. Hij was mijn baas."

3.Beoordeling van het middel

3.1.
Het middel bevat de klacht dat de bewezenverklaarde wederrechtelijke toe-eigening niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen.
3.2.
In de tenlastelegging en bewezenverklaring is het begrip 'zich wederrechtelijk toe-eigenen' gebezigd in de betekenis die daaraan in art. 321 Sr toekomt. Van zodanig toe-eigenen is sprake indien een persoon zonder daartoe gerechtigd te zijn als heer en meester beschikt over een goed dat aan een ander toebehoort (vgl. HR 24 oktober 1989, ECLI:NL:HR:1989:ZC8253, NJ 1990/256).
3.3.
Uit de hiervoor weergegeven inhoud van de bewijsmiddelen kan niet zonder meer volgen dat de verdachte het in de bewezenverklaring bedoelde goed zich wederrechtelijk heeft toegeëigend in de hiervoor bedoelde zin. De bewezenverklaring is derhalve in zoverre niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
3.4.
Het middel is terecht voorgesteld.

4.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 primair tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 16/213964-12 en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
13 januari 2015.