ECLI:NL:HR:2015:601

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 maart 2015
Publicatiedatum
17 maart 2015
Zaaknummer
11/03897
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van klaagster in cassatieberoep betreffende conservatoir beslag in Noorwegen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 maart 2015 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van de klaagster in haar cassatieberoep. De klaagster had een klaagschrift ingediend met het verzoek om teruggave van conservatoir inbeslaggenomen goederen, die in het kader van een rechtshulpverzoek van het Koninkrijk Noorwegen waren in beslag genomen. De Noorse autoriteiten hadden een verzoek ingediend voor de tenuitvoerlegging van een rechterlijke beslissing waarbij een persoon, aan wie de goederen volgens het Noorse Openbaar Ministerie toebehoren, was veroordeeld tot betaling van geldbedragen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.

De Rechtbank Rotterdam had op 9 augustus 2011 het klaagschrift van de klaagster ongegrond verklaard. De Hoge Raad oordeelde dat, gezien de onherroepelijkheid van de Noorse uitspraak, de klaagster geen belang meer had bij haar beroep tegen de beschikking van de Rechtbank Rotterdam. De Hoge Raad verwees naar artikel 574 van het Wetboek van Strafvordering, dat bepaalt dat het verhaal van inbeslaggenomen goederen op de wijze van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dient te geschieden. Dit houdt in dat de klaagster zich tot de burgerlijke rechter moet wenden voor de inbeslaggenomen goederen.

De Hoge Raad concludeerde dat de klaagster niet-ontvankelijk verklaard moest worden in haar cassatieberoep, omdat de rechtsgang niet meer relevant was gezien de onherroepelijke beslissing van de Noorse rechter. De uitspraak benadrukt het belang van de rechtszekerheid en de noodzaak voor klaagsters om de juiste juridische stappen te volgen in het geval van inbeslagname van goederen in het kader van internationale rechtshulp.

Uitspraak

17 maart 2015
Strafkamer
nr. S 11/03897 B
ABG/SG
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Rotterdam van 9 augustus 2011, nummer RK 10/970, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klaagster], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de klaagster niet-ontvankelijk zal verklaren in het door haar ingestelde cassatieberoep.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

2.1.
Het cassatieberoep is gericht tegen een beschikking van de Rechtbank Rotterdam van 9 augustus 2011 waarbij een klaagschrift van de klaagster strekkende tot teruggave aan haar van een aantal - in het kader van een rechtshulpverzoek van het Koninkrijk Noorwegen - conservatoir inbeslaggenomen goederen ongegrond is verklaard.
2.2.
Het betreft hier goederen waarop naar aanleiding van een rechtshulpverzoek van de Noorse autoriteiten door het Openbaar Ministerie conservatoir beslag is gelegd. Het Noorse Openbaar Ministerie stelt zich op het standpunt dat deze goederen aan [betrokkene] toebehoren. De Noorse autoriteiten hebben een rechtshulpverzoek gedaan ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een in Noorwegen gewezen rechterlijke beslissing waarbij - kort gezegd - voornoemde [betrokkene] is veroordeeld tot betaling van geldbedragen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Bij de stukken van het geding bevindt zich een uitspraak van 16 april 2014 van de Rechtbank Rotterdam waarin de tenuitvoerlegging van deze Noorse rechterlijke beslissing toelaatbaar is verklaard.
2.3.
Bij arrest van 25 november 2014 (ECLI:NL:HR:2014:3382) heeft de Hoge Raad [betrokkene] niet-ontvankelijk verklaard in het door hem tegen deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam ingestelde cassatieberoep. Daarmee is de beslissing tot tenuitvoerlegging van de Noorse uitspraak betreffende de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van [betrokkene] onherroepelijk geworden en kon op dat moment worden aangevangen met de tenuitvoerlegging van de Noorse ontnemingsvordering.
2.4.
Het verhaal van de in het beklag bedoelde voorwerpen vindt op grond van art. 574, eerste lid, Sv plaats op de wijze voorzien in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Voorts houdt het derde lid van dit wetsartikel in dat ten aanzien van derden die geheel of gedeeltelijk recht menen te hebben op de inbeslaggenomen voorwerpen eveneens de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van toepassing zijn. Dit betekent dat de klaagster geen belang meer heeft bij het beroep tegen de beschikking van de Rechtbank Rotterdam van 9 augustus 2011 waarin haar beklag ongegrond is verklaard. De klaagster zal zich op grond van art. 574, derde lid, Sv ten aanzien van de in het klaagschrift bedoelde goederen moeten wenden tot de burgerlijke rechter.
2.5.
De klaagster dient daarom in het beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart de klaagster niet-ontvankelijk in het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren N. Jörg en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
17 maart 2015.