ECLI:NL:HR:2015:810

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 april 2015
Publicatiedatum
2 april 2015
Zaaknummer
13/04361
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onjuiste adressering aangiftebiljet door verzuim belanghebbende; vereiste aangifte niet gedaan; boete

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 april 2015 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van een belanghebbende uit België. De zaak betreft een geschil over de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en de daarbij gegeven boetebeschikking voor het jaar 2001. De belanghebbende had in hoger beroep geprocedeerd tegen de uitspraak van de Inspecteur, die op zijn beurt in beroep was gegaan tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda. De uitspraak van het Gerechtshof Den Haag, die op 23 juli 2013 werd gedaan, werd door de belanghebbende bestreden in cassatie.

De belanghebbende stelde verschillende middelen voor in zijn cassatieberoep, maar de Hoge Raad oordeelde dat deze middelen niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad verwees naar artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, en concludeerde dat de middelen geen nadere motivering behoefden, omdat zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

De Staatssecretaris van Financiën had een verweerschrift ingediend, en de Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman had geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het cassatieberoep. De Hoge Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond, en dit arrest werd openbaar uitgesproken op 3 april 2015.

Uitspraak

3 april 2015
nr. 13/04361
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z], België (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Den Haagvan 23 juli 2013, nrs. BK‑12/00391 en BK-12/00392, op het hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (nrs. AWB 06/5632 en AWB 05/4636) betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2001 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven boetebeschikking. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal middelen voorgesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft op 15 december 2014 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het door belanghebbende ingestelde cassatieberoep.
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

2.Beoordeling van de middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren Th. Groeneveld en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2015.