ECLI:NL:HR:2015:837

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 april 2015
Publicatiedatum
2 april 2015
Zaaknummer
14/00568
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid moedermaatschappij voor schulden dochtermaatschappij en gevolgen van dading

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 april 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de aansprakelijkheid van een moedermaatschappij voor de schulden van haar dochtermaatschappij, in het bijzonder in het kader van een 403-verklaring. De eiser tot cassatie, mr. Wim Laurens Arnold Marie Eikendal q.q., was curator in het faillissement van Bia Beheer B.V. en stelde dat Bia Beheer hoofdelijk aansprakelijk was voor de schulden van haar dochtermaatschappij Mastertools, op basis van de 403-verklaring die was afgelegd. De zaak kwam voort uit een geschil tussen [verweerster] en Mastertools over een overeenkomst en de daaruit voortvloeiende schade. De Hoge Raad oordeelde dat de dading die tussen [verweerster] en de curator van Mastertools was gesloten, niet betekende dat de aansprakelijkheid van Bia Beheer was opgeheven. De Hoge Raad bevestigde dat de hoofdelijkheid van de moedermaatschappij voortvloeit uit de 403-verklaring en dat de dading slechts de schuld van Mastertools aan [verweerster] verminderde, maar niet de aansprakelijkheid van Bia Beheer. De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep en bevestigde de eerdere uitspraken van de lagere rechters.

Uitspraak

3 april 2015
Eerste Kamer
14/00568
EV/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
Mr. Wim Laurens Arnold Marie EIKENDAL q.q., in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Bia Beheer B.V.,
kantoorhoudende te Venlo,
EISER tot cassatie,
advocaten: mrs. A.E.H. van der Voort
Maarschalk en P.A. Fruytier,
t e g e n
[verweerster],
gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaten: mrs. R.P.J.L. Tjittes en L. Kelkensberg.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als mr. Eikendal q.q.en [verweerster].

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 77479 / HA ZA 07-9 van de rechtbank Roermond van 28 februari 2007 en 17 juni 2009;
b. de arresten in de zaak 200.043.632/01 van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 24 januari 2012 en 15 oktober 2013.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de arresten van het hof heeft mr. Eikendal q.q. beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[verweerster] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor mr. Eikendal q.q. mede door mr. R.A. Woutering.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot verwerping van het cassatieberoep.

3.Beoordeling van het middel

3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
( i) [verweerster] produceert onder meer behuizingen voor cv-ketels. Voor het maken van die behuizingen maakt [verweerster] gebruik van hydraulische persen waarop een zogeheten ‘trekstempel’ wordt geplaatst. Mastertools produceert persgereedschappen. Bia Beheer is de moedermaatschappij van Mastertools.
(ii) [verweerster] en Mastertools hebben op 28 oktober 2005 een overeenkomst (hierna: de overeenkomst) gesloten, waarbij Mastertools zich verbond ten behoeve van [verweerster] een trekstempel te vervaardigen en te leveren voor een bedrag van € 52.600,-- excl. btw.
(iii) Toen de overeenkomst werd gesloten, was door Bia Beheer met betrekking tot Mastertools op de voet van art. 2:403 lid 1, aanhef en onder f, BW een verklaring afgelegd, waarbij Bia Beheer zich hoofdelijk aansprakelijk stelde voor schulden uit door Mastertools verrichte rechtshandelingen (hierna: de 403-verklaring).
(iv) Mastertools heeft op 16 of 17 april 2006 een door haar vervaardigde trekstempel bij [verweerster] afgeleverd.
( v) Mastertools heeft aan [verweerster] drie op 19 april 2006 gedateerde facturen gestuurd, met een totaalbedrag van € 7.259,--. [verweerster] heeft deze facturen op 19 mei 2006 aan Mastertools betaald.
(vi) Begin mei 2006 is de bij [verweerster] afgeleverde trekstempel getest onder de pers van [verweerster]. Gebleken is dat daarmee (nog) geen goede producten konden worden gemaakt. De trekstempel is eind juni 2006 aan Mastertools geretourneerd. Ook nadien elders met de trekstempel geproduceerde proefproducten zijn door [verweerster] afgekeurd.
(vii) Nadat eerst nog op 23 oktober 2006 per fax aan Mastertools was bericht dat [verweerster] binnen twee weken een operationeel gereedschap wilde ontvangen, is door de raadsman van [verweerster] bij brief van 24 november 2006 namens [verweerster] (a) de overeenkomst van 28 oktober 2005 buitengerechtelijk ontbonden, (b) Mastertools aansprakelijk gesteld voor de schade en (c) aanspraak gemaakt op terugbetaling van de door [verweerster] betaalde bedragen. Deze brief is op 27 november 2006 in kopie toegestuurd aan Bia Beheer in verband met de door haar afgegeven 403-verklaring.
(viii) Bij brief van 1 december 2006 heeft de raadsman namens [verweerster] de overeenkomst voor zover nodig nogmaals ontbonden. Dit gebeurde na de ontvangst en afkeuring van producten, die elders met de trekstempel waren gemaakt.
(ix) Mastertools is op 28 maart 2007 door de rechtbank Roermond in staat van faillissement verklaard met benoeming van mr. M.M. Gerrits tot curator. Bia Beheer is door die rechtbank bij vonnis van 2 juni 2009 in staat van faillissement verklaard. In dit faillissement is mr. Eikendal tot curator benoemd.
3.2
Kort weergegeven en voor zover in cassatie van belang heeft [verweerster] in de onderhavige procedure gevorderd (a) dat voor recht wordt verklaard dat Mastertools jegens [verweerster] in verzuim was en dat de overeenkomst tussen [verweerster] en Mastertools buitengerechtelijk is ontbonden, en (b) hoofdelijke veroordeling van Mastertools en Bia Beheer tot terugbetaling aan [verweerster] van het door haar aan Mastertools betaalde bedrag en tot vergoeding van schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Voor zover in cassatie van belang heeft de rechtbank die vorderingen afgewezen en in reconventie [verweerster] veroordeeld tot betaling van € 31.560,-- wegens niet voldane facturen.
3.3.1
[verweerster] heeft hoger beroep ingesteld. Nadat zij haar memorie van grieven had genomen, heeft zij met mr. Gerrits in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Mastertools een dading getroffen. Tegen betaling van een bedrag van € 25.000,-- door mr. Gerrits q.q. aan [verweerster] hebben deze partijen elkaar finale kwijting verleend. Mr. Eikendal q.q. is niet in deze dading gekend. De appelprocedure is geroyeerd voor zover ingesteld tegen mr. Gerrits q.q.
3.3.2
[verweerster] heeft – verkort weergegeven en voor zover in cassatie van belang – in haar gewijzigde eis in hoger beroep gevorderd (a) dat voor recht wordt verklaard dat Mastertools jegens [verweerster] in verzuim was en dat de overeenkomst tussen [verweerster] en Mastertools buitengerechtelijk is ontbonden, en (b) veroordeling van Bia Beheer uit hoofde van de 403-verklaring tot betaling aan [verweerster] van door [verweerster] voldane facturen tot een bedrag van in totaal € 7.259,-- in hoofdsom en tot vergoeding van de als gevolg van de wanprestatie van Mastertools geleden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
3.3.3
Voor zover in cassatie van belang heeft het hof in zijn tussenarrest het verweer van mr. Eikendal q.q. tegen het beroep van [verweerster] op de 403-verklaring verworpen (rov. 4.13 t/m 4.17). In zijn eindarrest heeft het hof geoordeeld dat Mastertools in verzuim is geraakt, dat [verweerster] de overeenkomst buitengerechtelijk heeft mogen ontbinden, dat Mastertools aan [verweerster] schade dient te vergoeden en dat de door [verweerster] geschatte schade van € 120.000,-- aannemelijk voorkomt, zodat er ruimte is voor een verwijzing naar de schadestaatprocedure.
3.4
De klachten in cassatie betreffen het oordeel in het tussenarrest over de gevolgen van de dading voor de aansprakelijkheid van Bia Beheer uit hoofde van de 403-verklaring. Het hof heeft ter zake als volgt overwogen:
“4.16.1 (…) Ingevolge de aansprakelijkheids-verklaring van artikel 2:403 lid 1 aanhef en onder f BW wordt de moedervennootschap hoofdelijk verbonden voor de uit rechtshandelingen van de dochtervennootschap voortvloeiende schulden. Hoofdelijke aansprakelijkheid, kan, ook in het kader van de bepaling van artikel 2:403 BW, niet op één lijn worden gesteld met borgtocht (HR 28 juni 2002, JOR 2002, 136, LJN: AE4663), waarbij de schuldeiser eerst de dochtervennootschap zou moeten aanspreken conform het subsidiariteitsbeginsel van artikel 7:855 BW.
De hoofdelijkheid brengt met zich mee dat de schuldeiser ([verweerster]) naar vrije keuze zowel de dochtervennootschap Mastertools (mr. Gerrits q.q.) als de moedervennootschap Bia Beheer (mr. Eikendal q.q.) tot nakoming voor het geheel kan aanspreken, met dien verstande dat nakoming door een van hen ook de andere medeschuldenaar bevrijdt (art. 6:7 BW).
De omstandigheid dat de schuldeiser met één der hoofdelijk verbonden schuldenaren een dading aangaat, dat de schuldeiser en die schuldenaar elkander in het kader van die dading over en weer finale kwijting verlenen en dat de schuldeiser daarmee afstand heeft gedaan van het vorderingsrecht jegens die schuldenaar, betekent derhalve niet dat door de schuldeiser mede afstand is gedaan van het vorderingsrecht jegens de andere hoofdelijk verbonden schuldenaar en laatstgenoemde aldus uit zijn verbintenis jegens de schuldeiser zou zijn bevrijd.
De dading heeft slechts tot gevolg dat de schuld is verminderd met het bedrag waarvoor de schuldeiser ([verweerster]) en de hoofdelijk verbonden schuldenaar (mr. Gerrits q.q.) de dading hebben getroffen, zijnde in het onderhavige geval € 25.000.
Het verweer van mr. Eikendal q.q. faalt aldus.”
3.5
Onderdeel 1 van het middel verwijt het hof te hebben miskend dat de verplichtingen van de consoliderende vennootschap (Bia Beheer) uit hoofde van de 403-verklaring voortvloeien uit de 403-verklaring zelf en niet uit art. 2:403 BW. Deze klacht mist feitelijke grondslag. Uit de eerste volzin van de hiervoor in 3.4 geciteerde overweging van het hof volgt onmiskenbaar dat het hoofdelijke aansprakelijkheid afleidt uit de 403-verklaring en niet uit art. 2:403 lid 1, aanhef en onder f, BW.
Het onderdeel klaagt voorts dat het hof ten onrechte heeft nagelaten de inhoud van de onderhavige 403-verklaring door middel van uitleg vast te stellen.
Ook deze klacht faalt. De kennelijke strekking van rov. 4.16.1 is dat Bia Beheer enkel heeft verklaard zich, overeenkomstig de eis van art. 2:403 BW, hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor de uit rechtshandelingen van Mastertools voortvloeiende schulden. De klacht stelt niet dat nadere uitleg van de verklaring zou meebrengen dat deze een andere inhoud of strekking heeft dan het hof heeft vastgesteld.
3.6.1
Aan de onderdelen 2, 3 en 4 ligt het standpunt ten grondslag dat de hoofdelijke aansprakelijkheid van een moedermaatschappij op grond van een 403-verklaring niet verder gaat dan een aansprakelijkheid voor verplichtingen van de vrijgestelde groepsvennootschap voor zover en voor zolang die verplichtingen nog daadwerkelijk bestaan. Volgens de onderdelen vloeit dit voort uit de aard en strekking van een 403-verklaring in de context van de wet. Ook de Europese richtlijnen die aan art. 2:403 BW ten grondslag liggen, spreken slechts van garantstelling door de consoliderende vennootschap. Voor het onderhavige geval betekent dit volgens de onderdelen dat de hoofdelijke aansprakelijkheid van Bia Beheer na de door [verweerster] met mr. Gerrits q.q. getroffen dading zich slechts uitstrekt tot de door de dadingsovereenkomst en finale kwijting beperkte schuld van € 25.000,--.
3.6.2
In het hiervoor in 3.5 overwogene ligt besloten dat de onderhavige 403-verklaring volgens het hof niet meer of anders inhoudt dan dat Bia Beheer zich hoofdelijk aansprakelijk heeft gesteld voor de uit rechtshandelingen van Mastertools voortvloeiende schulden. Zoals ook het hof overweegt, is in HR 28 juni 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE4663, NJ 2002/447 (Akzo Nobel/ING) beslist dat hoofdelijke aansprakelijkheid, ook die in het kader van art. 2:403 BW, niet op één lijn kan worden gesteld met borgtocht. Het door de klachten verdedigde standpunt stuit hierop af.
In verband met de hoofdelijke aansprakelijkheid van Bia Beheer zijn de art. 6:7 e.v. BW van toepassing, hetgeen meebrengt dat haar aansprakelijkheid berust op een zelfstandige verbintenis jegens [verweerster], waarvan zelfstandig nakoming kan worden gevorderd. In dit verband is van belang dat het middel niet opkomt tegen het in rov. 4.16.1 besloten liggende oordeel van het hof dat de door [verweerster] en mr. Gerrits q.q. getroffen dading niet meebrengt dat [verweerster] op de voet van art. 6:9 lid 1 BW afstand heeft gedaan van haar vorderingsrecht jegens Bia Beheer. Zoals het hof vervolgens heeft overwogen, heeft deze dading ingevolge art. 6:7 lid 2 BW slechts tot gevolg dat de schuld van Bia Beheer is verminderd met het door mr. Gerrits q.q. betaalde bedrag van € 25.000,--. Aan een en ander heeft het hof in de slotzin van rov. 4.16.1 terecht de conclusie verbonden dat het verweer van mr. Eikendal q.q. faalt.
3.6.3
De omstandigheid dat de Europese richtlijnen die aan art. 2:403 BW ten grondslag liggen niet spreken van hoofdelijke aansprakelijkheid, maar van het stellen van een garantie, leidt niet tot een ander oordeel. Daargelaten of juist is dat met de term ‘garantie’ een borgtocht is bedoeld, die Europese richtlijnen geven slechts minimumvoorschriften en laten aan de nationale wetgever ruimte voor een verder strekkende aansprakelijkheid (zie de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.9). Blijkens art. 2:403 lid 1, aanhef en onder f, BW heeft de Nederlandse wetgever ervoor gekozen om de in de Europese richtlijnen bedoelde garantie uit te werken in een vereiste van hoofdelijke aansprakelijkheid.
3.7
Op grond van het bovenstaande falen de onderdelen 2, 3 en 4. Het voortbouwende onderdeel 5 deelt in het lot van de overige onderdelen.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt mr. Eikendal q.q. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op € 841,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, A.H.T. Heisterkamp, M.V. Polak en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
3 april 2015.