ECLI:NL:HR:2015:899

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 april 2015
Publicatiedatum
8 april 2015
Zaaknummer
13/04873
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen beschikking inzake beslag op onroerend goed

In deze zaak gaat het om een cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Gelderland, waarin de klaagster verzocht om opheffing van het beslag op haar woning. De Rechtbank had het klaagschrift ongegrond verklaard, waarbij de klaagster aanvoerde dat de Officier van Justitie niet wilde meewerken aan de verkoop van de woning, wat haar in haar belangen schaadde. De klaagster stelde dat de verkoop van de woning noodzakelijk was om oplopende schulden te voorkomen, aangezien de hypotheeklasten niet meer betaald konden worden. De Officier van Justitie had het verzoek tot opheffing van het beslag afgewezen, omdat er een verdenking bestond tegen de beoogde koper.

De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank de juiste maatstaf had aangelegd, maar dat de motivering van de beslissing ontoereikend was. De Hoge Raad benadrukte dat de omstandigheden van het geval vereisen dat de rechter ook moet onderzoeken of de voortzetting van het beslag in overeenstemming is met de eisen van subsidiariteit. De Hoge Raad vernietigde de bestreden beschikking en verwees de zaak terug naar de Rechtbank Gelderland voor een nieuwe behandeling van het klaagschrift.

Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de rechter bij beslissingen over beslaglegging en de noodzaak om de belangen van de klaagster in ogenschouw te nemen. De beslissing van de Hoge Raad biedt de klaagster een nieuwe kans om haar verzoek tot opheffing van het beslag opnieuw te laten beoordelen.

Uitspraak

7 april 2015
Strafkamer
nr. 13/04873 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 21 augustus 2013, nummer RK 13/1170, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klaagster], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot verwijzing of terugwijzing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel bevat de klacht dat de Rechtbank ten onrechte niet ervan blijk heeft gegeven te hebben onderzocht of voortzetting (onder voorwaarden) van het beslag in overeenstemming is met de eis van subsidiariteit.
2.2.
Bij klaagschrift is verzocht het beslag op de woning van de klaagster, al dan niet onder nader te stellen voorwaarden, op te heffen. Daartoe is, kort gezegd, het volgende aangevoerd. Aan de Officier van Justitie is bij brief van 22 november 2012 verzocht het beslag op te heffen zodat de woning verkocht kan worden. Dit verzoek is nader uitgewerkt in twee brieven die aan BOOM zijn verzonden. De Officier van Justitie heeft het verzoek op 18 februari 2013 afgewezen. Namens de klaagster is bij brief van 26 februari 2013 verzocht de afwijzing te verduidelijken. Daarop heeft de Officier van Justitie telefonisch kenbaar gemaakt dat hij de beoogde koper in verband met tegen deze gerezen verdenking niet accepteert.
De klaagster stelt dat zij door deze gang van zaken ernstig in haar belangen wordt geschaad omdat bij verkoop van de woning een overwaarde ontstaat die met de dag kleiner wordt en dreigt om te slaan in een schuld aangezien de hypotheeklasten al geruime tijd niet meer betaald kunnen worden. Het voorstel houdt voor de Officier van Justitie geen enkel risico in, aldus de klaagster, omdat met de notaris wordt overeengekomen dat de volledige koopsom, na aftrek van de kosten, naar BOOM wordt overgemaakt.
2.3.
Blijkens het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer heeft de raadsman van de klaagster aldaar het volgende aangevoerd:
"(...)
Het verkopen van de woning is bedoeld om het oplopen van de schulden een halt toe te roepen en die schuld te beperken. De overwaarde die zou overblijven na de verkoop zou onder het beslag kunnen blijven liggen.
Op zeker moment is ervoor gekozen verder te gaan met [betrokkene 1]. De officier van justitie schetst nu een beeld dat er een relatie zou zijn tussen [betrokkene 2] en [betrokkene 1]. Die relatie bestaat, maar dat is geen strafbare relatie en dat heeft de officier van justitie ook zelf geconstateerd aangezien [betrokkene 1] niet wordt vervolgd. (...)
Klaagster heeft oplopende problemen bij de bank. Tot de naam van [betrokkene 1] naar voren kwam was de officier van justitie bereid mee te werken aan een verkoop en de conclusie van de officier van justitie verbaasde mij dan ook.
Er ligt nu wel een koopcontract tussen klaagster en [betrokkene 1]. Op enig moment zal geleverd moeten worden. De officier van justitie heeft verzocht om een koopcontract. Dat contract is geheel conform de wens van de officier van justitie opgemaakt. Er moet nu geleverd worden, maar omdat het aan [betrokkene 1] geleverd moet worden werkt de officier van justitie niet langer mee.
Ik sta hier voor de belangen van klaagster. Met de voorgenomen verkoop aan [betrokkene 1] is niets mis. Er ligt een officieel taxatierapport en een officieel koopcontract. De officier van justitie vraagt veel maar enig recht aan [betrokkene 1] te vragen waar hij het geld voor de aankoop vandaan heeft, heeft hij niet. De officier van justitie zet een onschuldige burger neer als een potentiële boef en enige indicatie dat er iets is mis met deze transactie is er niet.
U kent het dossier. De officier van justitie heeft bij een van de bedrijven beslag gelegd ter waarde van 4,5 miljoen euro. Na verkoop bleef daar slechts 1,1 miljoen euro van over. Na aftrek van diverse kosten blijft er van die 4,5 miljoen slechts 160,000 euro over. De bank staat elke maand weer bij klaagster op de stoep omdat er niet betaald wordt. Er kan niet betaald worden. Er is nu een oplossing binnen handbereik en wat maakt het uit voor de officier van justitie om die oplossing te aanvaarden?
Ik verzoek u de officier van justitie opdracht te geven medewerking te verlenen aan de verkoop van het onroerend goed zoals in het klaagschrift omschreven aan [betrokkene 1].
(...)"
2.4.
De Rechtbank heeft het klaagschrift ongegrond verklaard. De bestreden beschikking houdt het volgende in:
"Het geschilpunt
Klaagster verzoekt opheffing van het beslag omdat de officier van justitie niet wil meewerken aan een onderhandse verkoop van het onroerend goed. Reden waarom de officier van justitie geen medewerking wil verlenen is de persoon van koper, [betrokkene 1].
Strafvorderlijk belang
Het onderzoek ter terechtzitting tegen klaagster is op 11 mei 2011 aangevangen. Ter terechtzitting d.d. 28 november 2012 heeft de officier van justitie een vordering nadere omschrijving tenlastelegging ingediend welke vordering de rechtbank heeft toegewezen. De officier van justitie verwijt klaagster dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen (feiten 1 en 2) en valsheid in geschrift (feit 3).
Met betrekking tot de inbeslagname van de woning op zich, het klassiek beslag ex artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering en het conservatoir beslag ex artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering, wordt door klaagster geen verweer gevoerd. De raadkamer zijn anderszins geen feiten of omstandigheden bekend die, binnen het kader van de marginale toetsing, ertoe zouden moeten leiden dat het beslag op de woning, gelet op het strafvorderlijk belang, zou moeten worden opgeheven.
Dit maakt dat de raadkamer van oordeel is dat zich op dit moment nog steeds de omstandigheid voordoet dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat een rechter, later oordelend over de strafzaak tegen klaagster de woning zal verbeurd verklaren dan wel dat er een voordeelsontneming wordt uitgesproken.
De raadkamer merkt nog op dat het niet aan deze kamer is die, conform artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering slechts marginaal toetst of er voldoende strafvorderlijk belang is het beslag te laten voortduren, zich te mengen in een geschil tussen klaagster en de officier van justitie betreffende de verkoop van een pand waarop het beslag rust."
2.5.
De Rechtbank heeft, blijkens de hiervoor weergegeven overwegingen, bij de beoordeling van het klaagschrift de juiste maatstaf aangelegd. De omstandigheden van het geval kunnen evenwel meebrengen dat de rechter tevens ervan blijk moet geven een onderzoek te hebben verricht of voortzetting (onder voorwaarden) van het beslag in overeenstemming is met de eisen van subsidiariteit (vgl. HR 1 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:833, NJ 2014/278). Het voorgaande in aanmerking genomen en gelet op hetgeen namens de klaagster is aangevoerd, is de beslissing van de Rechtbank ontoereikend gemotiveerd.
2.6.
Het middel is gegrond.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
wijst de zaak terug naar de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.C. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
7 april 2014.