Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beoordeling van het tweede middel
4.Beslissing
7 april 2015.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, gedateerd 28 januari 2014. De zaak betreft een discrepantie tussen de verklaring van de verdachte, afgelegd tijdens de terechtzitting in hoger beroep op 14 januari 2014, en de weergave van die verklaring in het proces-verbaal. De verdediging, vertegenwoordigd door de advocaten mr. B.P. de Boer en mr. D.N. de Jonge, heeft middelen van cassatie ingediend, waarbij zij aanvoeren dat de bewijsvoering niet kan steunen op de verklaring zoals deze in het proces-verbaal is weergegeven.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, en de Hoge Raad heeft de argumenten van de verdediging beoordeeld. De Hoge Raad oordeelt dat de discrepantie tussen de verklaring en het proces-verbaal niet leidt tot cassatie, omdat de bewijsvoering ook zonder het gewraakte bewijsmiddel toereikend is. Dit oordeel is gebaseerd op de gronden die zijn vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal, waaruit blijkt dat de middelen niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt daarmee de beslissing van het Gerechtshof. Dit arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 7 april 2015.