V: Maar jullie hebben zoals jezelf zegt in ieder geval twee lichamen van dode mensen verplaatst c.q. verborgen c.q. verbrand. Is daarmee ook niks van de schuld afgedaan?
A: Nee. De beloning die we hebben gekregen is ons leven. Dat we zelf die nacht ook niet zijn vermoord.”
8.3. Uit het voorgaande volgt dat de als bewijsmiddel 52 gebezigde bewoordingen van [medeverdachte 1] letterlijk voorkomen in het desbetreffende proces-verbaal van verhoor. De vraag is vervolgens of het hof die bewoordingen heeft gedenatureerd door het weglaten van de daaraan voorafgaande vraag van de verhorende verbalisanten.
8.4. Bij de beantwoording van die vraag geldt het uitgangspunt dat de feitenrechter vrij is in de selectie van het bewijsmateriaal waarop hij de bewezenverklaring baseert en daarbij ongeloofwaardige, onaannemelijke of anderszins onbruikbaar materiaal (of onderdelen daarvan), zonder dat nader te hoeven motiveren, weg mag laten. De grens van die vrijheid wordt pas overschreden als de voor het bewijs gebruikte (gedeelte van de) verklaring een wezenlijk andere strekking heeft dan uit de context van de in het proces-verbaal opgetekende verklaring naar voren komt.Dan is er sprake van denaturering of vervalsing als de rechter aan deze verklaring in weerwil van de bedoeling van degene die de verklaring heeft afgelegd een heel andere betekenis geeft.
8.5. In de toelichting op het middel wordt betoogd dat het hof aan de als bewijsmiddel 52 gebezigde passage uit de verklaring van [medeverdachte 1] de betekenis heeft gegeven dat [medeverdachte 1] daarin een motief geeft voor de beide levensberovingen. Volgens de steller van het middel geeft [medeverdachte 1] in desbetreffende passage geen antwoord op de vraag “Waarom hebben jullie hen doodgeschoten?”, maar op de vraag of met het verplaatsen c.q. verbergen c.q. verbranden van de twee lichamen niets van de schuld was afgedaan en daarmee uitgedrukt dat, wanneer [medeverdachte 1] en de verdachte [medeverdachte 2] niet hadden geholpen met het wegmaken van de lijken, zij waarschijnlijk eveneens die nacht door [medeverdachte 2] c.s. zouden zijn omgebracht. Bewijsmiddel 52, zo is de stelling, is daarom niet redengevend voor de bewezenverklaring en/of het veronderstelde motief voor de moorden gepleegd door de verdachte en [medeverdachte 1] .
8.6. Ik ben het met de steller van het middel eens dat [medeverdachte 1] in het desbetreffende politieverhoor niet heeft bedoeld te verklaren dat de “beloning” (het niet zelf vermoord worden die nacht) werd verkregen in ruil voor het door de verdachte en hemzelf om het leven brengen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] . Daarmee is echter nog niet gezegd dat het hof de verklaring van [medeverdachte 1] heeft gedenatureerd. Het is namelijk de vraag of het hof, zoals de steller van het middel betoogt, aan die verklaring de betekenis heeft gegeven dat [medeverdachte 1] daarin een motief geeft voor de beide levensberovingen, in die zin dat hij zou hebben verklaard dat en waarom de verdachte en hij [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] hebben gedood. Ik meen van niet. Het hof heeft niet volstaan met de overweging dat (reeds) uit bewijsmiddel 52 blijkt dat de verdachte en [medeverdachte 1] de beide slachtoffers om het leven hebben gebracht en wat hun motief daarvoor zou zijn geweest. Integendeel, het hof heeft in een uitvoerige bewijsoverweging uiteengezet waarom het bewezen heeft geacht dat de verdachte en [medeverdachte 1] de beide slachtoffers met voorbedachte raad van het leven hebben beroofd. Daarbij heeft het hof, zo blijkt uit hetgeen is overwogen onder het kopje “Overwegingen”, in het bijzonder acht geslagen op de uitlatingen van [medeverdachte 2] , de omstandigheden waaronder en de wijze waarop [slachtoffer 2] om het leven is gebracht, het voortdurend telefonisch contact van de verdachte en [medeverdachte 1] met [medeverdachte 2] en de daarna met het lijk van [slachtoffer 2] gepleegde handelingen. In die hiervoor reeds volledig weergegeven bewijsoverwegingen heeft het hof als volgt gerefereerd aan de gewraakte verklaring van [medeverdachte 1] :
“Aangenomen moet dan ook worden dat de verdachte en [medeverdachte 1] met het onmiddellijk tonen van het lijk van [slachtoffer 2] verantwoording hebben willen afleggen aan [medeverdachte 2] van de tenuitvoerlegging van de moord waartoe hij hen had aangezet. Daarmee konden zij hun schuld inlossen en de “beloning ontvangen dat zij die avond zelf niet ook zijn vermoord”, aldus [medeverdachte 1] .”
Daaruit blijkt dat het hof er niet van is uitgegaan dat [medeverdachte 1] zelf heeft verklaard dat en waarom de verdachte en hij de beide slachtoffers hebben gedood, maar dat het hof de verklaring van [medeverdachte 1] zoals deze is weergegeven in bewijsmiddel 52 in de context van het andere bewijs heeft geplaatst, namelijk het tonen van het lijk van [slachtoffer 2] aan [medeverdachte 2] . Daarom kan niet worden gezegd dat het hof, in weerwil van de bedoeling van [medeverdachte 1] , aan zijn als bewijsmiddel 52 gebezigde verklaring een heel andere betekenis heeft gegeven.
8.7. Maar ook als zou worden aangenomen dat het hof de desbetreffende verklaring van [medeverdachte 1] zo heeft gebruikt, dat [medeverdachte 1] daarin zelf een motief geeft voor de beide levensberovingen, dan hoeft het middel naar mijn mening niet tot cassatie te leiden. In dat geval heeft het hof die verklaring weliswaar gedenatureerd, maar heeft de verdachte onvoldoende in rechte te respecteren belang bij vernietiging en terugwijzing op die grond, aangezien ook zonder bewijsmiddel 52 het bewezen verklaarde zonder meer uit de bewijsvoering van het hof kan worden afgeleid.De door het hof bedoelde (bedreigende) uitlatingen van [medeverdachte 2] aan het adres van de verdachte en [medeverdachte 1] blijken afdoende uit de bewijsmiddelen 43 t/m 51, zodat het gestelde gebrek geen wezenlijke afbreuk doet aan de toereikendheid van de motivering van de bewezenverklaring.
8.8. Het middel faalt.