Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de namens de verdachte voorgestelde middelen
3.Beoordeling van het namens de benadeelde partij voorgestelde middel
4.Beslissing
14 april 2015.
Hoge Raad
Op 14 april 2015 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een cassatiezaak tegen een verdachte, geboren in 1997. Het beroep in cassatie was ingesteld tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 19 december 2013 had geoordeeld in de strafzaak met nummer 21/006089-13. De verdachte werd vertegenwoordigd door mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, die middelen van cassatie had voorgesteld. Daarnaast heeft de benadeelde partij, vertegenwoordigd door mr. Y. Moszkowicz, advocaat te Utrecht, ook een middel van cassatie ingediend. De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de voorgestelde middelen van de verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie konden leiden. Dit werd onderbouwd met verwijzing naar artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), waarbij werd gesteld dat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Evenzo werd het middel van de benadeelde partij verworpen om dezelfde redenen.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, wat betekent dat het eerdere oordeel van het Gerechtshof in stand blijft. Deze uitspraak is gedaan door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, samen met de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting.