Uitspraak
1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
2.De aanvraag tot herziening
3.Beoordeling van de aanvraag
4.Beslissing
14 april 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 april 2015 uitspraak gedaan over een aanvraag tot herziening van een eerder arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden. De aanvrager, geboren in 1953, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 21 maanden voor opzettelijk zijn eigen goed onttrekken aan een pandrecht en voor belastingfraude. Deze straf was door de Hoge Raad in een eerder arrest verminderd tot 20 maanden. De aanvraag tot herziening was ingediend door mr. M.A.W. Nillesen, advocaat te 's-Hertogenbosch.
De Hoge Raad heeft de aanvraag tot herziening afgewezen. De aanvrager stelde dat er nieuwe feiten waren die niet bekend waren tijdens de eerdere rechtszittingen, en dat deze feiten mogelijk tot een andere uitspraak zouden hebben geleid. De Hoge Raad oordeelde echter dat de aangevoerde feiten, waaronder een brief van het Finanzamt Bad Bentheim, niet als novum konden worden aangemerkt. De Hoge Raad concludeerde dat de aanvrager niet voldoende had aangetoond dat de nieuwe informatie relevant was voor de beoordeling van de zaak.
De Hoge Raad benadrukte dat voor een herziening op basis van nieuwe feiten, deze feiten substantieel moeten zijn en niet eerder in de procedure aan de orde zijn geweest. De Hoge Raad vond dat de aanvrager niet had voldaan aan deze eisen en dat de aanvraag kennelijk ongegrond was. De beslissing werd genomen door de vice-president A.J.A. van Dorst, samen met de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, en werd uitgesproken in een openbare zitting.