In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 juni 2016 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van een belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. De zaak betreft een hoger beroep dat was ingesteld tegen een uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, die op haar beurt betrekking had op een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schiedam. Dit besluit was genomen op basis van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het voorgestelde middel voor cassatie geen behandeling rechtvaardigt. Dit oordeel is gebaseerd op de constatering dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld, klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. Daarnaast is het middel zelf klaarblijkelijk niet tot cassatie in staat. Gezien deze overwegingen heeft de Hoge Raad, met toepassing van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie, besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren.
De uitspraak is gedaan door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, samen met de raadsheren Th. Groeneveld en M.E. van Hilten. De beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.