Uitspraak
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid
4.Beslissing
8 juli 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 juli 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure. De verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.J.Ph. Dietz de Loos, had beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Dit arrest was eerder op 3 maart 2016 gewezen en betrof een zaak die was gestart bij de rechtbank Midden-Nederland. De Hoge Raad verwijst naar de eerdere vonnissen en het arrest van het hof, waarin de verzoeker zijn standpunt naar voren had gebracht.
De Procureur-Generaal heeft in zijn standpunt aangegeven dat de verzoeker niet-ontvankelijk verklaard dient te worden op basis van artikel 80a lid 1 van de Wet op de rechtsvordering (RO). De Hoge Raad heeft deze argumentatie gevolgd en geoordeeld dat de klachten van de verzoeker geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de verzoeker klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, en dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad besloten om het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren, waarmee de eerdere uitspraak van het gerechtshof in stand blijft. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot, en is een belangrijke uitspraak in het kader van de ontvankelijkheid van cassatieberoepen.