ECLI:NL:HR:2016:1478

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 juli 2016
Publicatiedatum
8 juli 2016
Zaaknummer
16/01400
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard op grond van onvoldoende belang

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 juli 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure. De verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.J.Ph. Dietz de Loos, had beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Dit arrest was eerder op 3 maart 2016 gewezen en betrof een zaak die was gestart bij de rechtbank Midden-Nederland. De Hoge Raad verwijst naar de eerdere vonnissen en het arrest van het hof, waarin de verzoeker zijn standpunt naar voren had gebracht.

De Procureur-Generaal heeft in zijn standpunt aangegeven dat de verzoeker niet-ontvankelijk verklaard dient te worden op basis van artikel 80a lid 1 van de Wet op de rechtsvordering (RO). De Hoge Raad heeft deze argumentatie gevolgd en geoordeeld dat de klachten van de verzoeker geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de verzoeker klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, en dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad besloten om het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren, waarmee de eerdere uitspraak van het gerechtshof in stand blijft. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot, en is een belangrijke uitspraak in het kader van de ontvankelijkheid van cassatieberoepen.

Uitspraak

8 juli 2016
Eerste Kamer
16/01400
LZ/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos.
Verzoeker zal hierna ook worden aangeduid als [verzoeker].

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak C/16/399989/FT RK 15/1944 van de rechtbank Midden-Nederland van 22 december 2015;
b. het arrest in de zaak 200.182.633/01 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 3 maart 2016.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring op grond van art. 80a lid 1 RO.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 4-13).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, C.A. Streefkerk en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
8 juli 2016.