In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 september 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de Coöperatieve Rabobank Borger-Klenckeland U.A. tegen [verweerder] c.s. De zaak betreft de beroepsaansprakelijkheid van een taxateur van commercieel vastgoed jegens de bank die als financier optrad. De centrale vraag was of een exoneratieclausule ook van toepassing is jegens de bank en of het beroep op deze clausule naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken in de feitelijke instanties, waaronder een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland en een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De Rabobank had beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof, terwijl [verweerder] c.s. een voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep hadden ingesteld. De advocaten van beide partijen hebben de zaak toegelicht, waarbij de conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekte tot verwerping van het principale cassatieberoep.
De Hoge Raad oordeelde dat de klachten in het principale beroep niet tot cassatie konden leiden, en dat er geen nadere motivering nodig was, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Aangezien het principale beroep faalde, kwam het voorwaardelijk incidentele beroep niet aan de orde. De Hoge Raad heeft de Rabobank in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, met een specificatie van de kosten.