In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 februari 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure (nr. 15/02271) tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 21 april 2015. De belanghebbende had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof, die betrekking had op een aanslag in het recht van successie en een daarbij opgelegde boetebeschikking. De belanghebbende voerde verschillende klachten aan in zijn cassatieberoep. De Staatssecretaris van Financiën heeft hierop een verweerschrift ingediend.
De Hoge Raad heeft de klachten van de belanghebbende beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad oordeelde dat, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, er geen nadere motivering nodig was, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Daarnaast heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft.