ECLI:NL:HR:2016:2292

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 oktober 2016
Publicatiedatum
10 oktober 2016
Zaaknummer
16/01841
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een vonnis met betrekking tot geuridentificatieproeven en de betrouwbaarheid daarvan

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 oktober 2016 uitspraak gedaan over een aanvraag tot herziening van een eerder vonnis van de Politierechter. De aanvrager, geboren in 1973, was eerder veroordeeld voor diefstal door twee of meer verenigde personen en poging tot diefstal, met een gevangenisstraf van vier maanden. De aanvraag tot herziening is ingediend op basis van de stelling dat er gerede twijfel bestaat aan de betrouwbaarheid van geuridentificatieproeven die in de zaak zijn uitgevoerd. De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd dat de aanvraag gegrond is, verwijzend naar eerdere uitspraken van de Hoge Raad waarin werd vastgesteld dat geuridentificatieproeven in bepaalde gevallen niet als betrouwbaar kunnen worden beschouwd.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de aanvraag tot herziening gegrond is, omdat de aanvrager niet op de hoogte was van belangrijke informatie die de betrouwbaarheid van de geuridentificatieproeven in twijfel trekt. De Hoge Raad heeft de zaak verwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling. Dit arrest benadrukt het belang van transparantie en betrouwbaarheid in het bewijs dat in strafzaken wordt gebruikt, vooral wanneer het gaat om methoden zoals geuridentificatieproeven die in het verleden zijn uitgevoerd.

De uitspraak heeft implicaties voor andere zaken waarin geuridentificatieproeven zijn gebruikt, en onderstreept de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van het bewijs in strafzaken. De Hoge Raad heeft de tenuitvoerlegging van het eerdere vonnis opgeschort, wat betekent dat de aanvrager voorlopig niet de gevolgen van de veroordeling hoeft te ondergaan terwijl de zaak opnieuw wordt beoordeeld.

Uitspraak

11 oktober 2016
Strafkamer
nr. S 16/01841 HS
MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Rechtbank te Zwolle van 11 juni 2004, nummer 07/400187-04, ingediend door A.C. Huisman, advocaat te Deventer, namens:
[aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973.

1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd

De Politierechter heeft de aanvrager ter zake van 1. "diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak", 4. "diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak" en 5. "poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak", veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden. Voorts is de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [betrokkene 3] is afgewezen.

2.De aanvraag tot herziening

2.1.
De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2.
De aanvraag berust op de stelling dat sprake is van een gegeven als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv. In de aanvraag wordt daartoe aangevoerd dat de zaak van de aanvrager destijds niet zou hebben geleid tot een veroordeling ter zake van de onder 1, 4 en 5 tenlastegelegde feiten, indien de rechter bekend zou zijn geweest met de omstandigheid dat sprake is van gerede twijfel aan de betrouwbaarheid en de wijze van uitvoering van in deze zaak uitgevoerde geuridentificatieproeven.

3.De conclusie van de Advocaat-Generaal

De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvraag gegrond zal verklaren.

4.Achtergrond van de aanvraag

Het is de Hoge Raad ambtshalve bekend dat door het openbaar ministerie aan een groot aantal onherroepelijk veroordeelden bij brief een mededeling is gedaan omtrent mogelijk onjuist uitgevoerde geuridentificatieproeven in de periode van september 1997 tot en met maart 2006 door de geurhondendienst Noord- en Oost-Gelderland. In deze periode zou de speurhondengeleider tijdens het afnemen van de geuridentificatieproef regelmatig, in afwijking van het vastgestelde protocol, vooraf op de hoogte zijn geweest van de sorteervolgorde van de geurbuisjes. De onderhavige aanvraag houdt verband met geuridentificatieproeven die weliswaar niet door de geurhondendienst Noord- en Oost-Gelderland zijn uitgevoerd, maar - naar blijkt uit de aan de Hoge Raad toegezonden stukken - die wel zijn verricht in de periode maart-april 2004 mede door een aan die geurhondendienst verbonden ambtenaar.

5.Aan de beoordeling van de aanvraag voorafgaande beschouwing

5.1.
De Hoge Raad heeft eerder geoordeeld dat in de gevallen waarin in de periode van september 1997 tot en met maart 2006 een geuridentificatieproef door de geurhondendienst Noord- en Oost-Gelderland in de desbetreffende strafzaak is uitgevoerd, dit onderzoek - behoudens concrete aanwijzingen van het tegendeel - moet worden geacht te hebben plaatsgevonden in strijd met het voorschrift dat de hondengeleider de volgorde van de geurdragers niet kent, hetgeen met zich brengt dat ervan moet worden uitgegaan dat het resultaat van die geuridentificatieproef in die gevallen niet als voldoende betrouwbaar kan gelden en dat aldus moet worden aangenomen dat het resultaat van de geuridentificatieproef niet zou zijn gebruikt voor het bewijs indien de rechter met de opgetreden onregelmatigheid bekend was geweest (vgl. HR 22 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC8789, NJ 2008/591). Met betrekking tot de geuridentificatieproeven in de onderhavige zaak dient in gelijke zin te worden geoordeeld.
5.2.
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid aanhef en onder c van art. 457 Sv slechts dienen een door bescheiden gestaafd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
5.3.
Ingeval het resultaat van een onregelmatige geuridentificatieproef voor het bewijs van het desbetreffende tenlastegelegde feit is gebezigd en het niet aannemelijk is dat zonder deze uitkomst van de geuridentificatieproef de feitenrechter op grond van het beschikbare bewijsmateriaal tot een bewezenverklaring zou zijn gekomen, levert dat een ernstig vermoeden op dat de rechter de aanvrager ter zake zou hebben vrijgesproken. In dat geval is sprake van een beroep op een gegeven als hiervoor onder 5.2 vermeld.

6.Beoordeling van de aanvraag

6.1.
De ten laste van de aanvrager bewezenverklaarde feiten steunen op de bewijsvoering van de Politierechter waarvan de inhoud is weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 9.
6.2.
Op de door de Advocaat-Generaal in zijn conclusie vermelde gronden moet het in de aanvraag aangevoerde worden aangemerkt als een gegeven als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv, zodat de aanvraag gegrond is en als volgt moet worden beslist.

7.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart de aanvraag tot herziening gegrond;
beveelt voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis van de Politierechter;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak op de voet van art. 472, tweede lid, Sv opnieuw zal worden berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en M.J. Borgers, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
11 oktober 2016.