ECLI:NL:HR:2016:2293

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 oktober 2016
Publicatiedatum
11 oktober 2016
Zaaknummer
15/00648
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over bewijsvoering en verhullen van herkomst van geldbedragen in drugszaken

In deze zaak gaat het om een cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, waarbij de verdachte is veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van hasjiesj en het verhullen van de herkomst van geldbedragen. De Hoge Raad behandelt de vraag of de resultaten van indicatieve tests als bewijs kunnen worden gebruikt, ondanks het ontbreken van een contra-expertise. De verdachte werd op 21 oktober 2009 aangehouden in Geldrop, waar in zijn auto blokken hasjiesj en een grote hoeveelheid euro-bankbiljetten werden aangetroffen. De verdediging betoogde dat de indicatieve tests onvoldoende waren om vast te stellen of de aangetroffen substantie daadwerkelijk hasjiesj was, en dat de mogelijkheid tot contra-expertise was ontnomen door de vernietiging van de monsters. Het hof oordeelde echter dat de indicatieve tests, samen met de waarnemingen van de verbalisanten, voldoende bewijs vormden voor de aanwezigheid van hasjiesj. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel, maar oordeelde dat de bewezenverklaring van het verhullen van de herkomst van de geldbedragen onvoldoende gemotiveerd was. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof voor herbehandeling van het witwassen.

Uitspraak

11 oktober 2016
Strafkamer
nr. S 15/00648
ABO/IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 10 november 2014, nummer 20/000691-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben G.G.J. Knoops en M.C. van Woudenberg, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Tenlastelegging, bewezenverklaring en bewijsvoering

2.1.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
"1. hij op of omstreeks 21 oktober 2009 te Geldrop, gemeente Geldrop-Mierlo, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 255,8 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2. hij op of omstreeks 21 oktober 2009 te Geldrop, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (een) voorwerp(en), te weten
- 600 biljetten van 50 euro en/of 500 biljetten van 20 euro (ten bedrage van 40.000 euro) en/of
- 4 biljetten van 200,- en/of 14 biljetten van 100,- euro en/of 86 biljetten van 50,- euro en/of 5 biljetten van 20,- en/of 1 biljet van 10 euro en/of 2 biljetten van 5 euro (ten bedrage van 6.620,- euro), althans enige hoeveelheid/hoeveelheden geld;
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of van een of meer voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt en/of van die, althans een of meer van die, voorwerp(en) de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding of de verplaatsing heeft verborgen of verhuld, danwel heeft verborgen of verhuld wie de rechthebbende(n) op die/dat voorwerp(en) was/waren of deze, althans een of meer van deze, voorwerp(en) voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl hij en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf."
2.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"1.
hij op 21 oktober 2009 te Geldrop, gemeente Geldrop-Mierlo, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 255,8 gram, van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij op 21 oktober 2009 te Geldrop, voorwerpen, te weten:
- 600 biljetten van 50 euro en 500 biljetten van 20 euro (ten bedrage van 40.000 euro) en
- 4 biljetten van 200 euro en 14 biljetten van 100 euro en 86 biljetten van 50 euro en 5 biljetten van 20 euro en 1 biljet van 10 euro en 2 biljetten van 5 euro (ten bedrage van 6.620 euro),
de herkomst heeft verhuld terwijl hij wist dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf."
2.3.1.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een proces-verbaal van bevindingen op 22 oktober 2009 op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 1] , hoofdagent, en op ambtsbelofte door [verbalisant 2] , agent van politie, opgenomen op dossierpagina's 1307 t/m 1310, als bijlage gevoegd bij bijlage 85, voor zover inhoudende als eigen waarneming of bevinding van de betreffende verbalisanten, zakelijk weergegeven:
(blz. 1307)
Op 21 oktober 2009 omstreeks 22:00 uur, bevonden wij, verbalisanten ons, op de openbare weg Goorstraat te Geldrop gelegen in de gemeente Geldrop-Mierlo.
Wij zagen dat een grijze Audi RS 6 ons tegemoet kwam gereden. Wij verbalisanten zagen dat er drie mannen in het voertuig zaten. Wij zagen dat genoemd voertuig met een hogere snelheid reed dan ter plaatse wenselijk was. Ter controle op het gestelde bij en krachtens de Wegenverkeerswet 1994 hebben wij de bestuurder een stopteken gegeven.
(blz. 1308)
Aangezien genoemde bestuurder zich niet kon legitimeren verzocht ik, [verbalisant 1] , hem om even uit te stappen. Op het moment dat hij uitstapte zag ik dat er vermoedelijk enkele blokken hasjiesj in het deurvak van genoemd voertuig lagen. Ik zag namelijk dat er in ieder geval twee bruine blokken, in transparante folie verpakt, in het deurvak lagen. Het is mij, verbalisant, bekend dat hasjiesj vaak op deze manier wordt verpakt en dat de kleur en de bruine substantie overeenkwam met hasjiesj.
Hierop hebben we de bestuurder direct aangehouden als verdachte van overtreding van de Opiumwet. De bestuurder bleek later te zijn genaamd:
[verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1978 te [geboorteplaats] , wonende [a-straat 1] , [...] te [plaats] .
Tijdens de aanhouding van [verdachte] zag ik, [verbalisant 1] , dat de mij onbekende man welke achter in het voertuig zat een zwarte tas met zijn voeten onder een passagiersstoel schoof.
Ik, [verbalisant 1] , pakte eerder genoemde tas onder de passagiersstoel uit. Ik opende de zwarte handtas en zag dat er een zeer grote hoeveelheid Euro-bankbiljetten in zat.
(blz. 1309)
Ik zag een bundel van ongeveer 6 cm dik met 20-Euro biljetten met elastiek bij elkaar gehouden in de tas zat. Ik zag dat er onder de bundel nog 6 bundels van 1 a 2 cm dik, 50-Euro biljetten lagen. Ik zag dat ook deze bundels met elastiek bij elkaar werden gehouden. Ik zag dat er tevens een plastic zakje met henneptoppen naast de tas lag.
Tijdens de insluiting van verdachte [verdachte] trof ik, [verbalisant 2] , in zijn rechterbroekzak een grote hoeveelheid Euro-bankbiljetten aan. Later bleek het te gaan om 4 biljetten van 200 euro, 14 biljetten van 100 euro, 86 biljetten van 50 euro, 5 biljetten van 20 euro, 1 biljet van 10 euro en 2 biljetten van 5 euro.
In de zwarte handtas zagen wij een rekenmachine en een kladblok zitten. Wij zagen dat er aantekeningen in stonden welke vermoedelijk verband houden met het opzetten en in stand houden van een hennepkwekerij. Wij zagen dat er onder andere geldbedragen op vermeld stonden voor huur van een of meer panden, stekjes en materialen voor het bouwen van vermoedelijk een hennepkwekerij.
2. Een proces-verbaal van bevindingen op 23 oktober 2009 op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 3] , hoofdagent van politie, en [verbalisant 4] , hoofdagent, opgenomen op dossierpagina's 1313, als bijlage gevoegd bij bijlage 85, voor zover inhoudende als eigen waarneming of bevinding van de betreffende verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Wij hebben het in beslaggenomen voertuig Audi RS6, met kenteken [AA-00-AA] onderzocht.
In het voertuig werd aangetroffen:
- papieren koopovereenkomst Mapito (plantenvoeding). Aangetroffen in deurvak portier bestuurderszijde.
3. Een schriftelijk bescheid, opgenomen op dossierpagina 1315, als bijlage gevoegd bij bijlage 85, voor zover inhoudende de weergave met aantekeningen uit het kladblok (zie hiervoor bewijsmiddel 1) voor zover onder meer inhoudende:
€ 7975,-
[betrokkene 1] bon € - 180,- - 4000 inlossen
€ - 235,-, Shell € - 250,-, [betrokkene 2] vakantie € - 350,-
(2e pagina)
24100 x 750 = € 18.075,-.
4. Een schriftelijk bescheid, opgenomen op dossierpagina 1317, als bijlage gevoegd bij bijlage 85, voor zover inhoudende de weergave van de factuur aankoop Mapitovlokken (zie bewijsmiddel 1) voor zover onder meer inhoudende:
Faktuur
[betrokkene 1]
5. Een proces-verbaal onderzoek verdovende middelen op 25 oktober 2009 op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 4] , hoofdagent van politie, opgenomen op dossierpagina's 1318 en 1319, als bijlage gevoegd bij bijlage 85, voor zover inhoudende als eigen waarneming of bevinding van de betreffende verbalisanten, zakelijk weergegeven:
(blz. 1318)
Ik, verbalisant, heb onderzoek ingesteld naar de aard van de bruine blokken/plakken die waren aangetroffen en in beslag genomen.
Door mij werd een platte bruine blok onderzocht dat was omhuld met transparante folie met een nettogewicht van 111,9 gram. Ik zag en rook dat dit blok mij bekend voorkwam, als gelijkende op hasjiesj. Ik onderwierp voornoemd blok aan de voorlopige narcoticatest MMC International BV Cannabis Test.
(blz. 1319)
Ik zag dat de kristallen in de testampul positief reageerden op de aanwezigheid van vermoedelijk CANNABIS producten en/of derivaten daarvan. Hieruit blijkt dat dit blok vermoedelijk hasjiesj betrof.
Hierna werd door mij onderzocht een soortgelijke platte bruine blok omhuld met transparante folie met een netto-gewicht van 143,9 gram. Ik zag en rook dat dit blok mij bekend voorkwam als gelijkende op hasjiesj. Ik onderwierp voornoemd blok aan de voorlopige narcoticatest MMC International BV Cannabis Test. Ik zag dat de kristallen in de testampul positief reageerden op de aanwezigheid van vermoedelijk Cannabis producten en/of derivaten daarvan. Hieruit bleek mij dat dit blok vermoedelijk hasjiesj betrof.
6. Een proces-verbaal kennisgeving van inbeslagneming, op 22 oktober 2009 op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 2] , agent, en op ambtseed door [verbalisant 1] , hoofdagent van politie, opgenomen op dossierpagina's 1293 t/m 1295, als bijlage gevoegd bij bijlage 85, voor zover inhoudende als eigen waarneming of bevinding van de betreffende verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Tijdens de fouillering van de verdachte (hof: de verdachte [verdachte] ) werd aangetroffen:
6620 euro
Biljetten 200 euro - 4x
Biljetten 100 euro - 14x
Biljetten 50 euro - 86x
Biljetten 20 euro - 5x
Biljetten 10 euro - 1x
Biljetten 5 euro - 2x
7. Het eindproces-verbaal op 27 juli 2011 op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 5] , brigadier van politie, als bijlage 85 opgenomen op dossierpagina's 1275 t/m 1280, voor zover inhoudende als eigen waarneming of bevinding van de betreffende verbalisant, zakelijk weergegeven:
(blz. 1280)
6.1
Nader onderzoek Audi [AA-00-AA]
Ter plaatse tijdens de aanhouding werd uit de auto in beslaggenomen een zwarte tas inhoudende 40.000 euro.
(blz. 1281)
6.2.1
Afhandeling beslag [verdachte]
6.2.1.1
Het geldbedrag van 40.000 euro werd gestort bij de ABN-AMRO bank op het rekeningnummer [0001] van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost. De kwitantie van de ABN-AMRO bank is bijgevoegd.
8. Een schriftelijk bescheid zijnde een stortingsspecificatie van de ABN-AMRO betreffende de storting op rekeningnummer [0001] van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost, opgenomen op dossierpagina 1297, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
9. Het proces-verbaal van het verhoor van de getuige [getuige] door de raadsheer-commissaris van dit hof op 4 juni 2015 voor zover dit inhoudt als verklaring van de betreffende getuige, zakelijk weergegeven:
U, houdt mij voor dat [verdachte] (hof: de verdachte) heeft gezegd dat ik bankbiljetten heb gewisseld met hem. In de nazomer, augustus-september 2009 heb ik bankbiljetten gewisseld met [verdachte] . U vraagt mij welk bedrag ik toen gewisseld heb. [verdachte] wilde 40.000 euro die hij had in briefjes van 500 euro wisselen in kleinere coupures van 20 en 50 euro.
Ik haal mijn inkomen contant uit de kas van mijn bedrijven. Het is voor mij makkelijker om grote coupures te hebben dan al die kleine coupures en daarom wilde ik op zijn verzoek wel geld wisselen met [verdachte] ."
2.3.2.
Het Hof heeft ten aanzien van het bewijs voorts het volgende overwogen:
"Ten aanzien van feit 1:
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van feit 1. Daartoe is aangevoerd dat de uitgevoerde indicatieve tests onvoldoende zijn om vast te stellen of de in de auto van verdachte aangetroffen pakketjes hasjiesj bevatten. Bovendien kunnen de resultaten van die tests niet voor het bewijs worden gebruikt nu de verdediging de mogelijkheid is ontnomen een contra-expertise door het NFI te laten uitvoeren doordat de monsters uit die pakketten zijn vernietigd. De onmogelijkheid tot het uitvoeren van deze contra-expertise levert een vormverzuim op, hetgeen heeft te leiden tot vorenstaande bewijsuitsluiting, aldus de verdediging.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Verdachte wordt als bestuurder van een auto staande gehouden. In het deurvak aan de zijde van verdachte worden twee bruine blokken verpakt in transparante folie aangetroffen. De aanhoudende verbalisant merkt op dat het hem bekend is dat hasjiesj vaak op deze manier worden verpakt en dat de kleur en de bruine substantie overeenkomen met dat van hasjiesj.
Vervolgens worden de aangetroffen en inbeslaggenomen bruine blokken getest met de M.M.C. International B.V. Cannabis test. Het gebruik van voornoemde merk en type test-sets wordt geadviseerd door het NFI te Den Haag. De resultaten van deze tests zijn indicatief.
De verbalisant die voormeld onderzoek heeft uitgevoerd, heeft gerelateerd dat beide blokken eruitzagen en roken naar hasjiesj. Bovendien heeft de verbalisant gerelateerd dat bij beide blokken voormelde tests positief reageerden op de aanwezigheid van vermoedelijk CANNABIS producten en/of derivaten.
Het hof heeft vervolgens bij beslissing van 11 februari 2014 het verzoek van de verdediging om nader onderzoek aan het inbeslaggenomen materiaal door het NFI te laten uitvoeren toegewezen en daartoe de stukken in handen gesteld van de raadsheer-commissaris.
Dit nader onderzoek is vervolgens niet meer mogelijk gebleken omdat de monsters waren vernietigd.
Met de raadsman is het hof van oordeel dat door het vernietigen van de monsters uit het inbeslaggenomen materiaal aan de verdediging het recht op contra-expertise is ontnomen. In zoverre levert dit een vormverzuim op als bedoeld in artikel 359a Wetboek van Strafvordering.
Het hof zal aan dit vormverzuim echter geen gevolgen verbinden gelet op het navolgende.
Het hof is gelet op de positieve indicatieve tests, de bevindingen van de verbalisanten omtrent de wijze waarop de blokken waren verpakt en de kleur en de geur ervan van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de aangetroffen blokken hasjiesj bevatten. Het hof betrekt bij dit oordeel tevens dat de gebruikte test-sets worden geadviseerd door het NFI te Den Haag. Aan dit oordeel doet niet af dat aan verdachte de mogelijkheid van een contra-expertise is onthouden.
Nu de blokken met hasjiesj zijn aangetroffen in het zijvak aan de bestuurderszijde van een door verdachte bestuurde auto heeft verdachte deze hasjiesj opzettelijk aanwezig gehad en is het onder 1 ten laste gelegde bewezen.
Het andersluidende verweer van de raadsman wordt verworpen.
Ten aanzien van feit 2:
De verdediging heeft betoogd dat verdachte van het onder 2 ten laste gelegde witwassen moet worden vrijgesproken. In de eerste plaats is aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat het aangetroffen geld uit enig misdrijf afkomstig is. Volgens de verdediging heeft verdachte dit geld verdiend met de verkoop van auto's. In de tweede plaats is aangevoerd dat wanneer het aangetroffen geld afkomstig zou zijn van een door verdachte zelf begaan misdrijf, niet bewezen kan worden dat verdachte de herkomst van dat - eigen - geld heeft verhuld.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Verdachte wordt op 21 oktober 2009 als bestuurder van een auto aangehouden. In zijn auto zitten op dat moment nog twee andere personen. Op het moment van aanhouding probeert de op de achterbank gezeten persoon een zwarte tas met zijn voeten onder de passagiersstoel te schuiven.
Nadat de verbalisanten de tas onder de stoel vandaan hebben gehaald bleek er een zeer grote hoeveelheid euro bankbiljetten in te zitten als een bundel bij elkaar gehouden door een elastiek. Het totaalbedrag van deze biljetten was € 40.000,-. Tijdens de insluiting van verdachte wordt in zijn broekzak eveneens een grote hoeveelheid bankbiljetten aangetroffen voor een totaalbedrag van € 6.260,-.
In de zwarte tas worden ook een rekenmachine en een kladblok aangetroffen. In het kladblok staan aantekeningen die verband kunnen houden met het opzetten en in stand houden van een hennepkwekerij. Zo staan er onder andere geldbedragen in voor huur van een of meer panden, stekjes en materialen voor het bouwen van een hennepkwekerij. Eveneens wordt in de auto een koopovereenkomst Mapitovlokken aangetroffen. Mapitovlokken kunnen worden gebruikt als voedingsbodem voor hennepplanten.
Verdachte heeft omtrent het aangetroffen geld verklaard dat hij in juli 2009 een bedrag van € 50.000,- per kas bij de bank heeft opgenomen. Verdachte zou dit geld op verzoek van [getuige] - een horeca-ondernemer - in kleinere coupures hebben gewisseld. Deze kleinere coupures zou verdachte in de zwarte tas hebben gedaan en omdat een gedeelte niet in die tas paste, heeft verdachte een gedeelte in zijn broekzak gestopt. Dit geld zou verdachte telkens bij zich hebben gedragen om nieuw aan te kopen auto's contant te kunnen afrekenen. Verdachte heeft verder verklaard de rekenmachine en de kladblok nooit te hebben gezien en evenmin de koopovereenkomst inzake Mapitovlokken.
Getuige [getuige] heeft, gehoord bij de raadsheer-commissaris, verklaard dat verdachte bij hem is gekomen en dat hij op verzoek van verdachte grote hoeveelheden bankbiljetten van verdachte heeft gewisseld in kleine coupures.
Het hof is gelet op de aantekeningen in het kladblok, de rekenmachine en de aankoopfactuur van Mapitovlokken van oordeel dat aangenomen kan worden dat de in de auto en onder verdachte aangetroffen gelden van eigen misdrijf afkomstig zijn, vermoedelijk hennepteelt. Bij deze overweging betrekt het hof eveneens dat het onaannemelijk is dat verdachte drie maanden lang - datum opname per kas in juli 2009 en datum aantreffen in oktober 2009 - een groot contant bedrag van ongeveer € 46.000,- in kleine coupures bij zich steekt teneinde auto's aan te kopen. Naar het oordeel van het hof is dit aangetroffen bedrag - gelet op deze drie maanden termijn - dan ook niet hetzelfde bedrag als in juli 2009 per kas opgenomen en derhalve evenmin afkomstig van autohandel. Het hof ziet hierin eveneens een aanwijzing dat het aangetroffen geldbedrag van enig misdrijf afkomstig is.
Het hof is eveneens van oordeel dat sprake is van verhullen door het omwisselen in kleinere coupures, het wegstoppen van het geld in een tas onder een stoel en in een broekzak en de onaannemelijke verklaring over de herkomst van het geld zijnde de autohandel. Anders dan verdachte heeft verklaard is het hof van oordeel - overeenkomstig de verklaring van [getuige] - dat het initiatief tot het omwisselen in kleinere coupures van verdachte afkomstig was en niet van [getuige] .
Verdachte heeft door zijn handelen en zijn onaannemelijke verklaring over de herkomst van het geld een mistgordijn opgeworpen omtrent de herkomst van het geld en heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan het witwassen als onder 2 ten laste gelegd.
Het verweer van de raadsman wordt in al zijn onderdelen verworpen."

3.Beoordeling van het eerste middel

3.1.
Het middel keert zich tegen de verwerping van het ter terechtzitting in hoger beroep ter zake van feit 1 gevoerde verweer dat de resultaten van de indicatieve test van het bewijs dienen te worden uitgesloten wegens het ontbreken van de mogelijkheid van een contra-expertise.
3.2.1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 11 februari 2014 houdt, voor zover van belang, in:
"De voorzitter deelt mede:
(...) De raadsman heeft bij brief van 7 februari 2014 twee onderzoekswensen geformuleerd. De verdediging wil in de eerste plaats dat het onder de verdachte inbeslaggenomen materiaal wordt onderzocht door het NFI, zodat kan worden vastgesteld of het om hasjiesj gaat. De verdediging behoudt zich het recht op een contra-expertise voor.
(...)
De raadsman deelt mede dat de verdediging uitsluitend de door de voorzitter voorgehouden onderzoekswensen heeft en dat deze thans voldoende zijn toegelicht.
(...)
De voorzitter deelt mede:
(...)
Bij het NFI worden monsters van onderzoeksmateriaal ten minste vijf jaar bewaard. Bij het hof is niet bekend of de politie ook deze bewaartermijn hanteert. Mocht het hof het verzoek om nader onderzoek toewijzen, dan zal dus eerst moeten worden bezien of de monsters nog voorhanden zijn.
De voorzitter onderbreekt het onderzoek voor beraad.
Na hervatting van het onderzoek deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede:
Het hof wijst het verzoek om nader onderzoek naar de aard van het inbeslaggenomen materiaal toe. Die opdracht dient door het NFI te worden uitgevoerd. Het hof verneemt graag binnen een maand van de advocaat-generaal of de politie de monsters van het inbeslaggenomen materiaal heeft gevonden en heeft verstuurd naar het NFI."
3.2.2.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 27 oktober 2014 heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt - voor zover in cassatie van belang - in:
"Uit de pleitnota in eerste aanleg overgelegd door Mr. De Rooij kan blijken dat (gemotiveerd) wordt betwist dat in deze onomstotelijk werd vastgesteld dat de aangetroffen substantie (afgezien van de indicatieve test) hasjiesj bevatte. De verdediging heeft in hoger beroep in ieder geval verzocht het NFI onderzoek te laten doen naar de inhoud van de 255,8 gram substantie die bij de controle op 21 oktober 2009 in het portiervak van de door cliënt bestuurde auto werd aangetroffen. Het Hof heeft in februari jl. opdracht gegeven de aard van het materiaal te laten vaststellen door het NFI. Uit het bericht van de Raadsheer-Commissaris d.d. 8 april 2014 kan echter blijken dat de in beslag genomen materialen, voorzien van de verschillende NFI-codes, allen zijn vernietigd. Dit maakt het recht op een onderzoek onmogelijk. De vraag dient vervolgens gesteld te worden, dit zo zijnde, of het belang van cliënt op een eerlijk proces dermate is geschaad dat uw Hof tot bewijsuitsluiting zou moeten komen over de boeg van artikel 359a Sv. De navolgende omstandigheden in deze zaak zijn dan relevant:
a. de gronden die de wens tot het verrichten van zo'n onderzoek ondersteunen (in casu het vaststellen van de daadwerkelijke aard van het inbeslaggenomen materiaal);
b. het belang van het gewenste tegenonderzoek:
- aanwezigheid ander bewijsmateriaal?
- de overtuigende kracht van dit onderzoeksresultaat.
Verwezen wordt naar het bijgevoegd arrest van de Hoge Raad van 17 juni 2014, NJ 2014, 341, waarin de Hoge Raad zich uitlaat over het ontbreken van een recht op tegenonderzoek in een omvangrijke drugszaak (bijlage 1). Anders dan in die zaak meent de verdediging dat in de casus van cliënt andere omstandigheden gelden nu in de zaak van cliënt er "slechts" een indicatieve test is verricht (pagina 1318/1319 dossier) en er overigens geen ander bewijsmateriaal voorhanden is om de indicatieve test in deze zaak te ondersteunen. In de casus van de Hoge Raad van 17 juni 2014 waren er een tweetal rapporten van deskundigen die zich hadden uitgelaten over de toen nog aanwezige inbeslaggenomen monsters cocaïne. In deze zaak zijn deze rapporten niet voorhanden. Naar het oordeel van uw Hof, in uw arrest van 23 april 2013 zijnde het in cassatie beroepen arrest van de Hoge Raad van 17 juni 2014, is hiermee sprake van een vormverzuim in het vooronderzoek welk verzuim niet kan worden hersteld en waarvan de rechtsgevolgen niet uit de wet blijken, een en ander zoals bedoeld in artikel 359a Sv. Door dat vormverzuim is verdachte naar het oordeel van het Hof in zodanige mate beknot in de mogelijkheid het resultaat van het rapport, inhoudende analyse van de in de container aangetroffen stof, te toetsen dat bewijsuitsluiting van dit resultaat de enige passende wijze is waarop het door het verzuim veroorzaakte nadeel kan worden gecompenseerd. De verdediging heeft reeds in eerste aanleg gemotiveerd betwist dat mogelijk sprake is van een niet strafbare stof in de auto van cliënt. De verdediging in hoger beroep heeft uw Hof gevraagd, en uw Hof heeft dit verzoek gehonoreerd, vast te laten stellen door het NFI welke de aard van het inbeslaggenomen materiaal is. Deze mogelijkheid is de verdediging ontnomen nu de inbeslaggenomen monsters allen zijn vernietigd. Dit betekent dat er sprake is van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek die anders dan in de casus van de Hoge Raad van 17 juni 2014 in deze zaak wel moet leiden tot bewijsuitsluiting en daarmee tot vrijspraak van cliënt van het onder 1 tenlastegelegde."
3.3.
De Hoge Raad stelt het volgende voorop. De omstandigheid dat als gevolg van enig verzuim het voor het verrichten van een tegenonderzoek bestemde materiaal, kort gezegd, in het ongerede is geraakt, brengt niet mee dat de verkrijging van voornoemd bewijsmateriaal als resultaat van dat in het ongerede raken reeds op die grond als onrechtmatig moet worden aangemerkt. (Vgl. HR 17 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1451, NJ 2014/341). De vraag of de onmogelijkheid van een tegenonderzoek aan een eerlijke procesvoering als bedoeld in art. 6 EVRM in de weg staat, is afhankelijk van de omstandigheden van de desbetreffende zaak. Daarbij kan worden gedacht aan onder meer (a) de gronden waarop de wens van de verdediging tot het doen verrichten van een tegenonderzoek steunt en (b) het belang van het gewenste tegenonderzoek in het licht van - bijvoorbeeld - de aanwezigheid van ander bewijsmateriaal dan wel de overtuigende kracht die pleegt te worden toegekend aan het bestreden onderzoeksresultaat (vgl. HR 8 februari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR7228, NJ 2005/514, rov. 3.5).
3.4.
Het Hof heeft geoordeeld dat wettig en overtuigend is bewezen dat de aangetroffen blokken hasjiesj bevatten gelet op "de positieve indicatieve tests, de bevindingen van de verbalisanten omtrent de wijze waarop de blokken waren verpakt en de kleur en de geur ervan" en heeft daarbij tevens betrokken "dat de gebruikte test-sets worden geadviseerd door het NFI te Den Haag". Aldus heeft het Hof kennelijk geoordeeld dat het tot het bewijs bezigen van de resultaten van de indicatieve test ondanks de onmogelijkheid tot het doen verrichten van een tegenonderzoek in de onderhavige zaak niet aan een eerlijke procesvoering als bedoeld in art. 6 EVRM in de weg staat. Dit oordeel draagt de verwerping van het verweer zelfstandig, zodat buiten bespreking kan blijven hetgeen het Hof in dit verband voor het overige heeft overwogen.
3.5.
Het middel faalt.

4.Beoordeling van het tweede middel

4.1.
Het middel klaagt dat het onder 2 bewezenverklaarde, kort gezegd: het "verhullen" van "de herkomst" van uit enig misdrijf afkomstige geldbedragen als bedoeld in art. 420bis, eerste lid onder a, Sr, ontoereikend is gemotiveerd.
4.2.
Het Hof heeft de verklaring die de verdachte heeft gegeven voor het aanwezig hebben van een groot contant bedrag van ongeveer € 46.000,- in kleine coupures, niet aannemelijk geacht. Mede daaraan heeft het Hof de conclusie kunnen verbinden dat de verdachte wist dat de bij hem aangetroffen geldbiljetten van enig misdrijf afkomstig zijn, zoals is bewezenverklaard.
De bewezenverklaring houdt voorts uitsluitend in dat de verdachte "de herkomst" van die geldbiljetten heeft "verhuld". Uit de door het Hof vastgestelde omstandigheid dat de verdachte biljetten van 500 euro heeft omgewisseld in kleinere coupures, die waren weggestopt in een tas onder een autostoel en in de broekzak van de verdachte, kan evenwel niet zonder meer worden afgeleid dat sprake is van gedragingen die gericht zijn op het "verhullen" van de "herkomst" van die geldbedragen. De bewezenverklaring is in zoverre ontoereikend gemotiveerd.
4.3.
Voor zover aan het middel de opvatting ten grondslag ligt dat rechtspraak van de Hoge Raad met betrekking tot de nadere motiveringseisen van het oordeel dat sprake is van witwassen in het geval dat de verdachte een onmiddellijk uit enig door hemzelf begaan misdrijf afkomstig voorwerp heeft "verworven" of "voorhanden" heeft "gehad", ook betrekking heeft op het bewezenverklaarde verbergen en verhullen als bedoeld in art. 420bis, eerste lid onder a, Sr, faalt het omdat die opvatting onjuist is (vgl. HR 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:716, rov. 3.4.1.).
4.4.
Het middel is terecht voorgesteld.

5.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu, H.A.G. Splinter-van Kan, Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
11 oktober 2016.