Uitspraak
wonende te [woonplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
4.Beslissing
14 oktober 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 oktober 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de afwikkeling van een nalatenschap. De eiser tot cassatie, aangeduid als [eiser], had beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Dit arrest was eerder gewezen op 10 maart 2015 en betrof een geschil over de mogelijkheid tot levering van onroerend goed aan een derde partij, waarbij de eiser schadevergoeding vorderde wegens onrechtmatig handelen van de verweerders.
De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank Gelderland en het arrest van het hof, en stelt vast dat de klachten van de eiser niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat de aangevoerde klachten geen nadere motivering behoeven, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
In de beslissing verwerpt de Hoge Raad zowel het principale als het incidentele cassatieberoep. Tevens wordt de eiser veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de verweerders zijn begroot op een totaal van € 845,07 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. De verweerders worden ook veroordeeld in de kosten van het incidentele beroep, met eenzelfde bedrag aan verschotten en salaris, vermeerderd met wettelijke rente indien deze kosten niet tijdig worden voldaan.