In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 oktober 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de afwikkeling van een nalatenschap. De eisers, die als enig erfgenaam van de overledene optraden, hebben beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Dit arrest was eerder gewezen op 10 maart 2015 en betrof de verrekening van vorderingen in het kader van de nalatenschap. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank Gelderland en het arrest van het hof, die relevant zijn voor de beoordeling van de zaak.
De kern van het geschil betreft de vraag of de verrekeningsverklaring tijdig is uitgebracht en of er sprake is van uitsluiting van verrekening in de akte van verdeling. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten van de eisers niet tot cassatie kunnen leiden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De conclusie van de Advocaat-Generaal, die strekte tot verwerping van het beroep, wordt gevolgd.
De Hoge Raad verwerpt het beroep en veroordeelt de eisers in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de verweerder zijn begroot op nihil. Dit arrest is gewezen door de vice-president en een aantal raadsheren, en openbaar uitgesproken door een raadsheer.