Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3 Beslissing
1 november 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 november 2016 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 9 april 2015 was gewezen. De zaak betreft een poging tot doodslag waarbij de verdachte het slachtoffer met kracht op de grond duwde en meermalen met geschoeide voet en gebalde vuist tegen het hoofd sloeg. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard, omdat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. De Hoge Raad oordeelde dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld, klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, dan wel dat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden. De uitspraak is gedaan zonder schriftelijk standpunt van de Advocaat-Generaal, op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. De beslissing werd genomen door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier.