In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 november 2016 uitspraak gedaan in een cassatieberoep van belanghebbende tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft navorderingaanslagen in de inkomstenbelasting en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet voor de jaren 2008 en 2009. De belanghebbende had eerder hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland, die de navorderingaanslagen had bevestigd. De belanghebbende heeft in cassatie enkele klachten ingediend tegen de uitspraak van het Hof.
De Hoge Raad heeft de klachten van de belanghebbende beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten geen nadere motivering behoeven, omdat zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad de uitspraak van het Gerechtshof in stand laat.
Daarnaast heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten, wat betekent dat de kosten van de procedure niet worden verhaald op de andere partij. De uitspraak van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken en bevestigt de eerdere beslissingen van de lagere rechters.