Uitspraak
[X] U.A.te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Amsterdamvan 9 februari 2016, nr. 14/00687, betreffende een beschikking ingevolge artikel 59, lid 3, van de Wet financiering sociale verzekeringen.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 november 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van het Gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft een beroep in cassatie van belanghebbende tegen de uitspraak van het Hof van 9 februari 2016, nr. 14/00687, die betrekking had op artikel 59, lid 3, van de Wet financiering sociale verzekeringen. De Hoge Raad had eerder op 12 september 2014, nr. 13/03636, ECLI:NL:HR:2014:2653, de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag vernietigd en de zaak verwezen naar het Gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling.
In het tweede geding in cassatie heeft belanghebbende een middel voorgesteld tegen de uitspraak van het Hof. De Staatssecretaris van Financiën heeft hierop een verweerschrift ingediend. De Hoge Raad heeft het voorgestelde middel beoordeeld en geconcludeerd dat het niet tot cassatie kan leiden. Dit werd onderbouwd met de overweging dat het middel geen rechtsvragen oproept die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, zoals vereist door artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft verder geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam in stand blijft.