Uitspraak
gevestigd te Amersfoort,
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instantie
2.De prejudiciële procedure
3.Beantwoording van de prejudiciële vragen
4.Beslissing
25 november 2016.
Hoge Raad
Op 25 november 2016 heeft de Hoge Raad der Nederlanden een prejudiciële beslissing genomen in de zaak tussen FA-MED B.V. en een consument, aangeduid als [verweerster]. De zaak betreft de vraag of de termijn van veertien dagen voor het betalen van een vordering, zoals vermeld in artikel 6:96 lid 6 van het Burgerlijk Wetboek, aanvangt op de dag na ontvangst van de veertiendagenbrief. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de termijn pas begint te lopen op de dag na ontvangst van de aanmaning door de schuldenaar. Dit is in lijn met de bedoeling van de wetgever om consumenten voldoende tijd te geven om te betalen zonder dat incassokosten verschuldigd zijn.
Daarnaast heeft de Hoge Raad verduidelijkt dat de schuldeiser de stelplicht en bewijslast heeft om aan te tonen dat de veertiendagenbrief op de juiste wijze is verzonden en ontvangen. Indien de schuldenaar de ontvangst van de brief betwist, moet de schuldeiser feiten en omstandigheden aanvoeren die de ontvangst ondersteunen. De Hoge Raad heeft ook benadrukt dat een onjuiste vermelding van de termijn in de veertiendagenbrief kan leiden tot het niet verschuldigd zijn van incassokosten, en dat een deelbetaling door de schuldenaar niet automatisch leidt tot een vermindering van de verschuldigde incassokosten.
De beslissing van de Hoge Raad biedt belangrijke richtlijnen voor de praktijk van incassokosten en de bescherming van consumenten in het kader van buitengerechtelijke incassokosten. De Hoge Raad heeft de prejudiciële vragen beantwoord en daarmee duidelijkheid verschaft over de toepassing van de wet in deze context.