Uitspraak
1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
2.De aanvraag tot herziening
3.Beoordeling van de aanvraag
4.Beslissing
29 november 2016.
Hoge Raad
Op 29 november 2016 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een zaak betreffende een aanvraag tot herziening van een eerder arrest van het Gerechtshof Den Haag. De aanvrager, geboren in 1977, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaren voor onder andere diefstal met geweld, gepleegd in vereniging, waarbij de dood ten gevolge is gekomen. De aanvraag tot herziening was gebaseerd op nieuwe informatie die volgens de aanvrager had kunnen leiden tot een vrijspraak. Deze informatie betrof de uitkomsten van een wapen- en munitieonderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), dat een vuurwapen onderzocht dat in verband werd gebracht met de zaak.
De Hoge Raad oordeelde dat de uitkomsten van het NFI geen novum opleverden dat de herziening van de zaak rechtvaardigde. De rechtbank had al kennisgenomen van relevante DNA-sporen die op de plaats delict waren aangetroffen, en de aanvrager had niet overtuigend aangetoond dat de nieuwe informatie een ander oordeel van het Hof zou hebben opgeleverd. De Hoge Raad concludeerde dat de aanvraag kennelijk ongegrond was en wees deze af.
Deze uitspraak is een vervolg op een eerdere uitspraak van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2015:3363) en benadrukt het belang van substantiële nieuwe feiten voor een herziening van een strafzaak. De beslissing werd genomen door de vice-president en twee raadsheren, en is openbaar uitgesproken.