Uitspraak
wonende te [woonplaats] ,
1.Het geding in feitelijke instantie
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
2 december 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 december 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (BOPZ). De zaak betreft de vraag of er sprake is van verblijf in een ziekenhuis wanneer de betrokkene overdag niet in het ziekenhuis verblijft en alleen 's nachts in het ziekenhuis overnacht. De betrokkene, vertegenwoordigd door advocaat mr. J. van Weerden, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag van 25 mei 2016. De officier van justitie in het arrondissement Den Haag was verweerder in cassatie, maar is niet verschenen.
De Hoge Raad verwijst in zijn uitspraak naar de beschikking van de rechtbank en stelt vast dat de klachten die in het cassatierekest zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het beroep, en de advocaat van de betrokkene heeft hierop gereageerd. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten geen nadere motivering behoeven, aangezien zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep, waarmee de beschikking van de rechtbank in stand blijft. Deze uitspraak is gedaan door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, C.A. Streefkerk, T.H. Tanja-van den Broek, en openbaar uitgesproken door raadsheer M.V. Polak.