Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
16 december 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 december 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [eiser] tegen het arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 14 juli 2015. De zaak betreft geschillen tussen zakenpartners over de wijze van afrekening in vastgoedinvesteringen. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank Zeeland-West-Brabant en arresten van het hof, die aan deze procedure ten grondslag liggen. De advocaat van [eiser], mr. H.J.W. Alt, heeft de zaak toegelicht, terwijl de verweerder niet is verschenen. De conclusie van de Advocaat-Generaal R.H. de Bock was om het cassatieberoep te verwerpen. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, wat inhoudt dat er geen nadere motivering nodig is, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en [eiser] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van [verweerder] zijn begroot op nihil.