Uitspraak
[X]te
[Z]ingestelde beroep in cassatie tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Den Haag van 17 juni 2016, nr. BK-16/00024, betreffende een door [A] B.V. te [Q] op aangifte voldaan bedrag aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 december 2016 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van [A] B.V. te [Q] tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 17 juni 2016, nr. BK-16/00024. Het beroep in cassatie is ingesteld na een eerdere vernietiging van een uitspraak door de Hoge Raad op 15 januari 2016, nr. 14/04106, waarbij het geding was verwezen naar het Gerechtshof voor verdere behandeling. De Hoge Raad heeft in deze procedure de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld.
De indiener van het beroepschrift heeft op 22 juli 2016 een verzoek ontvangen van de griffier van de Hoge Raad om binnen zes weken een bewijsstuk van de volmacht tot het indienen van het beroep in cassatie over te leggen. Dit verzoek is gedaan omdat de indiener niet kon aantonen dat hij bevoegd was om het beroep in te stellen namens [A] B.V. De indiener is echter in gebreke gebleven om aan dit verzoek te voldoen.
Gelet op het ontbreken van de benodigde volmacht, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het beroep in cassatie onbevoegdelijk is ingesteld. Daarom heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten.