Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tot herziening van het arrest van de
Hoge Raad der Nederlandenvan 10 juni 2016, nr. 16/01015, ECLI:NL:HR:2016:1163.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 december 2016 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van een eerder arrest. Het verzoek was ingediend door een belanghebbende, die het arrest van 10 juni 2016 (nr. 16/01015, ECLI:NL:HR:2016:1163) wilde laten herzien. De Hoge Raad heeft het verzoek tot herziening niet-ontvankelijk verklaard. De Raad oordeelde dat het ingediende verzoek geen behandeling in cassatie rechtvaardigde, omdat het verzoekschrift geen feiten of omstandigheden bevatte die onder artikel 8:119, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vallen. Dit betekent dat het verzoek niet kon leiden tot herziening van het eerdere arrest.
De beslissing werd genomen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw, samen met de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout. De uitspraak werd in het openbaar gedaan, waarbij ook de waarnemend griffier E. Cichowski aanwezig was. De Hoge Raad benadrukte dat de ontvankelijkheid van het verzoek tot herziening zorgvuldig is beoordeeld, en dat er geen aanleiding was om het verzoek verder in behandeling te nemen.