ECLI:NL:HR:2016:3421

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 december 2016
Publicatiedatum
8 maart 2017
Zaaknummer
16/01446
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van cassatieberoep in strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 december 2016 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, dat op 14 maart 2016 was gewezen. De verdachte, geboren in 1957, had beroep in cassatie ingesteld via zijn advocaat N. Roos. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit was het geval omdat de partij die het cassatieberoep had ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het beroep, en de klachten niet tot cassatie konden leiden. Daarom heeft de Hoge Raad het beroep niet-ontvankelijk verklaard, zoals bepaald in artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling ook gekeken naar de procedurele aspecten van de zaak. De verdachte was niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep door het Gerechtshof omdat er geen schriftuur met grieven was ingediend en de verdachte en zijn raadsman niet aanwezig waren op de zitting. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het Hof had moeten overwegen of er een rechtens te respecteren belang was dat een onderzoek van de zaak rechtvaardigde. Het nalaten van deze overweging door het Hof werd als een schending van artikel 416 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering beschouwd, maar dit leidde niet tot ontvankelijkheid van het cassatieberoep.

De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van de ontvankelijkheidseisen in cassatieprocedures en de noodzaak voor de lagere rechters om zorgvuldig te overwegen of er sprake is van een belang dat een verder onderzoek rechtvaardigt. De beslissing van de Hoge Raad is gepubliceerd in het kader van de arresten die zijn afgedaan met artikel 80a RO, en is relevant voor de rechtspraktijk.

Uitspraak

20 december 2016
Strafkamer
nr. S 16/01446
IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 14 maart 2016, nummer 22/004772-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft N. Roos, advocaat te Rotterdam, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

3. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier L. Nuy, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
20 december 2016.
Cassatieschriftuur in de strafzaak tegen [verdachte]
Griffienummers : S 16/01446
Aan de Hoge Raad der Nederlanden te Den Haag
Geeft eerbiedig te kennen:
[verdachte] (geboren [geboortedatum]-1957), te dezer zake domicilie kiezende aan de Hillelaan 30 te Rotterdam (correspondentie: Postbus 51014, 3007 GA Rotterdam) ten kantore van de advocaat mr. N. Roos.
Dat requirant van cassatie van een hem betreffend arrest van het Gerechtshof Den Haag, uitgesproken op 14 maart 2016, de navolgende middelen van cassatie voordraagt:
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan de niet-naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder zijn is artikel 416 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering geschonden.
Middel 1.
Het Gerechtshof heeft requirant niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep vanwege het feit dat zij geen schriftuur met grieven tegen het vonnis heeft ingediend, alsmede geen mondelinge bezwaren ter terechtzitting heeft opgegeven. Dit laatste omdat zowel requirant als haar raadsman niet aanwezig waren ter terechtzitting.
Ingevolge artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, kan de verdachte niet- ontvankelijk worden verklaard indien door of namens de verdachte geen schriftuur houdende grieven is ingediend en mondeling geen bezwaren tegen het vonnis zijn opgegeven. Echter, ook dient te worden bekeken of er sprake is van enig rechtens te respecteren belang dat is gediend met enig onderzoek van de zaak.(1) Het Hof had moeten bezien of er een aanleiding was om geen gebruik te maken van zijn bevoegdheid om op de voet van artikel 416 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht het door verdachte ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, en te bezien of het noodzakelijk was om de zaak te onderzoeken.(2)
In het geval van requirant heeft het Hof nagelaten om te bezien of er sprake was van enig rechtens te respecteren belang dat is gediend met enig onderzoek van de zaak. Door zulks na te laten heeft het Hof gehandeld in strijd met artikel 416 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering.
Het bovenstaande brengt derhalve nietigheid met zich mede.