Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
8 maart 2016.
Hoge Raad
Op 8 maart 2016 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een cassatiezaak tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, gedateerd 23 december 2014. De zaak betreft een beroep in cassatie ingesteld door de verdachte, geboren in 1961. De verdachte werd vertegenwoordigd door advocaat F. van Baarlen uit Amsterdam, die middelen van cassatie heeft voorgesteld in schriftelijke vorm. Deze schrifturen zijn aan het arrest gehecht en maken daar deel van uit. De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Volgens artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO) behoeft dit geen nadere motivering, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft derhalve het beroep verworpen.
Deze uitspraak is gedaan door vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, samen met de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in aanwezigheid van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster. De uitspraak vond plaats tijdens een openbare terechtzitting.