In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 maart 2016 uitspraak gedaan in een cassatieberoep van belanghebbende tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag. De zaak betreft een hoger beroep tegen een beschikking van de Rechtbank Rotterdam, waarin een verzoek om toekenning van een dwangsom werd behandeld. De uitspraak van het Gerechtshof, gedateerd 9 juni 2015, had betrekking op de zaak met nummer BK-14/00597. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij verschillende middelen voorgesteld. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Molenwaard heeft een verweerschrift ingediend, waarop belanghebbende een conclusie van repliek heeft ingediend.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit werd onderbouwd met verwijzing naar artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waaruit blijkt dat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft verder geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft.