In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 maart 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 9 september 2014. De zaak betreft een geschil tussen [eiser], in zijn hoedanigheid van bestuurder van [A] B.V., en [verweerder 1] en [verweerder 2] over een huurovereenkomst. De kantonrechter had in eerdere vonnissen de vorderingen van [verweerder] c.s. deels toegewezen en deels afgewezen. [Eiser] ging in hoger beroep, maar werd niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet-tijdig indienen van grieven. Vervolgens heeft [eiser] opnieuw hoger beroep ingesteld, wat leidde tot de vraag of dit tweede hoger beroep ontvankelijk was.
De Hoge Raad oordeelde dat het tweede hoger beroep tijdig en op de juiste wijze was ingesteld en dat het een zelfstandige betekenis had. De Hoge Raad concludeerde dat er geen grond was voor niet-ontvankelijkheid van het tweede hoger beroep, aangezien het instellen daarvan niet in strijd kwam met de goede procesorde en de behandeling niet in strijd was met de eerdere beslissing van het hof. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het gerechtshof en wees de zaak terug voor verdere behandeling.
De uitspraak benadrukt het belang van de goede procesorde en de mogelijkheid om in bepaalde omstandigheden een tweede hoger beroep in te stellen, zelfs na een eerdere niet-ontvankelijkheid. De Hoge Raad veroordeelde [verweerder] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, die op dat moment waren begroot op € 477,70 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.