Uitspraak
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid
4.Beslissing
1 april 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 april 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door verzoekster, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.J.Ph. Dietz de Loos. De zaak betreft een verzoek tot cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag, dat op 15 december 2015 was gewezen. De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken, waaronder een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 30 oktober 2015, waarin het insolventienummer C/10/12/315 R werd behandeld. De Procureur-Generaal heeft in zijn standpunt aangegeven dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard dient te worden op basis van artikel 80a van de Wet op de Rechtspraak (RO). De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten van verzoekster geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, omdat zij klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft daarom, gehoord de Procureur-Generaal, het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak heeft betrekking op de toepassing van de schone lei en de sollicitatieplicht in het kader van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP).