Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
5 april 2016.
Hoge Raad
Op 5 april 2016 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een cassatiezaak met nummer 15/02865. Het beroep in cassatie was ingesteld door de verdachte, die niet binnen de wettelijk gestelde termijn een schriftuur met middelen van cassatie had ingediend. De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt concludeerde tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de verdachte niet in aanmerking komt voor ontvankelijkheid, omdat hij niet heeft voldaan aan de vereisten van artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Hierdoor kon de Hoge Raad de verdachte niet-ontvankelijk verklaren in zijn beroep. De uitspraak werd gedaan door de vice-president W.A.M. van Schendel, samen met de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, en werd openbaar uitgesproken.