Uitspraak
1.Feiten en procesverloop
2.Beoordeling van het verzet
De Hoge Raad zal dan ook beslissen als hierna vermeld.
3.Beslissing
8 april 2016.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een verzet tegen de heffing van griffierecht door onvermogende asielzoekers. De betrokkenen, aangeduid als [betrokkene] c.s., hebben op 7 mei 2015 beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam, dat op 31 maart 2015 was uitgesproken. De procedure betreft de vraag of deze asielzoekers zich kunnen verzetten tegen de ontruiming van kantoorruimtes in een gekraakt gebouw, waarbij zij zich beroepen op hun huisrecht. De griffier van de Hoge Raad had het griffierecht voor het cassatieberoep vastgesteld op € 322,--. Tegen deze beslissing hebben de opposanten verzet aangetekend op grond van artikel 29 lid 1 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz). De griffier heeft gereageerd met een verweerschrift en zich gerefereerd aan het oordeel van de Hoge Raad. De Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent heeft geconcludeerd tot gegrondverklaring van het verzet.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat [betrokkene] c.s. geen inkomen of vermogen hebben, wat hen in een kwetsbare positie plaatst. De Hoge Raad erkent dat de heffing van griffierecht in dit geval een ontoelaatbare belemmering vormt van het recht op toegang tot de rechter, zoals gewaarborgd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Hoge Raad heeft de hoogte van het griffierecht voor onvermogenden vastgesteld op nihil, waarmee het verzet gegrond werd verklaard. Dit arrest benadrukt de noodzaak om de toegang tot de rechter te waarborgen, vooral voor de meest kwetsbaren in de samenleving, zoals uitgeprocedeerde asielzoekers zonder financiële middelen.