Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de middelen in het principale en in het incidentele beroep
4.Beslissing
22 april 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 april 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende huwelijkse voorwaarden en de verdeling van vermogens na echtscheiding. De man, verzoeker tot cassatie, en de vrouw, verweerster in cassatie, hebben beide cassatieberoep ingesteld tegen eerdere beschikkingen van het gerechtshof Amsterdam. De man heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikkingen van het hof, terwijl de vrouw een voorwaardelijk en onvoorwaardelijk incidenteel cassatieberoep heeft ingesteld. De Hoge Raad verwijst naar de eerdere beschikkingen van de rechtbank Noord-Holland en het gerechtshof Amsterdam, die aan deze beschikking zijn gehecht.
De Hoge Raad heeft de klachten in de middelen van beide partijen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat de aangevoerde klachten geen nadere motivering behoeven, aangezien zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De conclusie van de Advocaat-Generaal, J. Wuisman, strekt tot verwerping van zowel het principaal als het incidenteel cassatieberoep.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad in het principale en incidentele beroep het beroep verworpen, waarmee de eerdere beslissingen van het hof in stand blijven. Deze beschikking is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.