Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
24 mei 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 mei 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte was betrokken bij een diefstal die gepaard ging met geweld en bedreiging tegen een politieagent. De zaak betreft een incident waarbij de verdachte met een auto tegen een politieauto aanreed, waarin politieagent X zich bevond. De verdediging voerde aan dat het Hof niet had vastgesteld wie de bestuurder van de auto was, en verwees naar de Nijmeegse scooterzaak om te betogen dat het bewezenverklaarde medeplegen van geweld niet correct was vastgesteld.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter concludeerde tot verwerping van het beroep, en de Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof, dat het relatief onbelangrijk was wie er achter het stuur zat, niet getuigde van een onjuiste rechtsopvatting over medeplegen. De Hoge Raad stelde vast dat de verdachten voldoende nauw en bewust met elkaar hadden samengewerkt, en dat de verdachte de aanmerkelijke kans had vergroot dat de bestuurder de politieauto zou aanrijden. De Hoge Raad verwerpt het beroep op basis van artikel 81, eerste lid, RO, zonder verdere motivering, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.