Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
13 juni 2017.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 6 april 2016, met nummer RK 15/554. De beschikking betreft het verlenen van verlof zoals bedoeld in artikel 552p, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in het kader van een Duits rechtshulpverzoek. De klager, geboren in 1955, heeft het beroep ingesteld, waarbij zijn advocaat M.M.A.J. Goris een middel van cassatie heeft voorgesteld. De schriftuur is aan de beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft het middel beoordeeld en geconcludeerd dat het niet tot cassatie kan leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO). De Hoge Raad verwijst naar de beschikking in de samenhangende zaak 16/02321, ECLI:NL:HR:2017:1070, en stelt dat het middel geen nadere motivering behoeft, omdat het niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Op 13 juni 2017 heeft de Hoge Raad het beroep verworpen. De beschikking is gegeven door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.