ECLI:NL:HR:2017:1123

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 juni 2017
Publicatiedatum
20 juni 2017
Zaaknummer
16/00543
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van schadevergoeding voor studievertraging door letsel na mishandeling

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 juni 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte was betrokken bij een mishandeling op 27 juli 2013, waarbij het slachtoffer, [slachtoffer], letsel opliep en een jaar studievertraging ervoer. De benadeelde partij vorderde schadevergoeding voor de materiële schade die voortvloeide uit deze studievertraging, die door het Hof werd vastgesteld op € 20.947,96. De Hoge Raad herhaalde eerdere jurisprudentie en oordeelde dat het Hof voldoende had gemotiveerd dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte schade had geleden. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, die betwistte dat de studievertraging het gevolg was van de mishandeling. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof niet onbegrijpelijk was en dat de schadevergoeding terecht was toegewezen. De zaak benadrukt het belang van de relatie tussen het strafbare feit en de geleden schade, en bevestigt dat benadeelde partijen recht hebben op schadevergoeding indien er voldoende bewijs is van de schade die direct voortvloeit uit het strafbare feit.

Uitspraak

20 juni 2017
Strafkamer
nr. S 16/00543
AGE/DAZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 23 juni 2015, nummer 22/005109-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.A. Oosterveen, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Namens de benadeelde partij [slachtoffer] heeft R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest maar uitsluitend wat betreft de beslissing van het Hof ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel klaagt dat het Hof, in het licht van het ter terechtzitting gevoerde verweer, de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] wat betreft de materiële schade van € 20.947,96 als gevolg van een jaar studievertraging ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd heeft toegewezen.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 27 juli 2013 te Delft, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk een persoon, te weten [slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk (meerdere malen) met geschoeide voet tegen het hoofd van [slachtoffer] heeft geschopt/getrapt, terwijl deze op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en
hij op 27 juli 2013 te Delft, met een ander aan de openbare weg, te weten de Oude Delft te Delft, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , welk geweld bestond uit het van de fiets af trekken van [slachtoffer] en op de grond gooien en tegen het hoofd schoppen/trappen, en tegen het lichaam slaan en schoppen/trappen van [slachtoffer] ."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op onder meer de volgende bewijsvoering:
"Op 27 juli 2013, omstreeks 06.50 uur, is [slachtoffer] ("[slachtoffer]") op een bruggetje op de Oude Delft in Delft van zijn fiets getrokken. Hij voelde dat hij geslagen en geschopt werd tegen zijn hele lichaam. Hij werd meerdere malen tegen zijn hoofd getrapt. [slachtoffer] voelde zeer veel pijn aan zijn armen, hoofd en linkerknie. Hij zag dat hij werd geschopt/geslagen door meerdere jongens. De jongens waren blank, hadden kort haar en droegen een spijkerbroek. Eén jongen had een rood shirt aan. Toen de jongens wegliepen, riep [slachtoffer] hen na, omdat hij dacht dat zij zijn sleutels hadden meegenomen. Twee jongens kwamen teruggelopen, onder wie de jongen met het rode shirt. Nadat deze jongens terugkwamen begonnen zij [slachtoffer] weer te trappen en te slaan. Dit deed ook zeer veel pijn van aan zijn hoofd.
Verbalisant heeft ten tijde van de aangifte door aangever [slachtoffer] meerdere wonden waargenomen aan het hoofd, de armen en de linkerknie van [slachtoffer]. Er zijn foto's genomen van dit letsel. Aangever [slachtoffer] antwoordde traag op vragen van verbalisant en voelde meerdere malen aan zijn hoofd. Hij zei dat hij duizelig was.
Op 27 juli 2013 omstreeks 10.00 uur bezochten verbalisanten aangever [slachtoffer] in het ziekenhuis. Hij moest in het observatorium blijven in verband met de vele zwellingen en blauwe plekken op zijn hoofd.
Verbalisanten zagen dat er nog steeds blauwe plekken en zwellingen op zijn hoofd zaten. Aangever [slachtoffer] was zeer geschrokken en van streek.
Over het letsel van aangever heeft de arts van de spoedeisende hulp de volgende medische informatie gegeven:
snijwond knie 2 cm;
schaafwond onderarmen en knieën;
bloeduitstorting behaarde hoofdhuid;
gering uitwendig bloedverlies;
geschatte duur van genezing: 2-4 weken.
Getuige [getuige 1], woonachtig op de [a-straat] te Delft, heeft verklaard dat hij op 27 juli 2013 omstreeks 06.45 uur gegil hoorde op straat. Toen hij uit het raam keek zag hij een fiets op de brug liggen. Hij zag een jongen met een witte korte broek en blauw shirt wankelend over zijn fiets staan. [getuige 1] zag dat er drie jongens om de jongen met de korte broek stonden. Eén van de jongens gaf het slachtoffer een duw, waarop deze op de grond viel. De jongen die geduwd had, droeg een roze shirt en een spijkerbroek. Getuige [getuige 1] zag dat de jongen in het roze shirt begon te trappen tegen het slachtoffer. De jongen plaatste meerdere trappen tegen de rug en de zijkant van het hoofd van het slachtoffer. De trappen waren met kracht en doelgericht. [getuige 1] hoorde het slachtoffer schreeuwen van de pijn. De andere jongens stonden op ongeveer anderhalve meter van de jongen met het roze shirt.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij zich op 27 juli 2013 omstreeks 06.50 uur in Café Rossio aan de Oude Delft te Delft bevond. Ze zag dat er een jongen vanaf de Oude Delft het bruggetje over fietste.
[getuige 2] zag dat er een groep van zes jongens vanuit de Peperstraat richting het slachtoffer liepen. Jongen 1 droeg een rood shirt en jongen 2 een grijs shirt.
[getuige 2] zag dat de jongens het slachtoffer van de fiets trokken en hem op de grond gooiden. Vier van de zes jongens begonnen op hem in te slaan en te schoppen, met meer dan geringe kracht en vooral gericht op zijn hoofd. Hierna liep de groep richting het station. Het slachtoffer riep nog wat na, waarna jongens 1 en 2 terugkwamen. Zij begonnen opnieuw op het slachtoffer in te slaan en te schoppen.
Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat hij met zijn vrienden in Alev een onbekende jongen ontmoette, waarvan hij dacht dat deze uit Zwijndrecht kwam. Deze jongen ging naar buiten en liep naar een brug waar een jongen op een fiets aan kwam. Plotseling hoorde hij wat en toen hij omkeek, zag hij dat de jongen met de fiets op de grond lag. [getuige 3] zag dat [verdachte] bij de jongen die op de grond lag bleef staan. Plotseling begon de jongen uit Zwijndrecht de persoon op de grond te slaan. [verdachte] sprong er toen ook op en begon de jongen ook te slaan. [getuige 3] zag dat de jongen uit Zwijndrecht de jongen die op de grond lag ook schopte. [verdachte] droeg die avond een rode trui met daaronder een roze shirt.
Getuige [getuige 4] heeft verklaard dat hij met de jongens met wie hij was, onder wie medeverdachte [verdachte] en [getuige 3], wat gingen eten bij Alev in Delft. De jongens waarmee hij was hadden in Alev of daarvoor een andere jongen ontmoet. Deze onbekende jongen had een woordenwisseling met een jongen op de brug. Op een gegeven moment lag het slachtoffer op de grond en zag [getuige 4] dat deze een schop in zijn gezicht of tegen zijn hoofd kreeg, volgens hem van de onbekende jongen. [verdachte] droeg een rode trui met daaronder een roze shirt.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat toen hij met andere jongens snackbar Alev te Delft uitliep, er op de brug bij de Oude Delft een jongen kwam aanfietsen. Een jongen die ze zojuist in de snackbar hadden leren kennen (...) trok de jongen van zijn fiets af. Hij begon de jongen op de grond vervolgens te slaan en te schoppen. Verdachte heeft aanvankelijk verklaard dat hij niet heeft geslagen. Aan verdachte zijn camerabeelden getoond waarop te zien is dat hij het slachtoffer meermalen trapt. Hierop heeft verdachte verklaard dat hij ziet dat hij het is en dat hij er diep door geschokt is. Verdachte heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat het klopt dat hij het slachtoffer geschopt heeft en dat het ook klopt dat hij twee keer is teruggelopen. Verdachte heeft verklaard dat toen het slachtoffer begon te schelden, hij weer terug is gelopen en hem nog een schop heeft gegeven. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij aangever drie klappen heeft gegeven en dat hij aangever een duwtrap heeft gegeven toen hij terug was gekomen. Over de laatste trap die op de beelden te zien is heeft verdachte verklaard dat deze trap tegen het hoofd van het slachtoffer zou kunnen zijn geweest."
2.3.1.
Bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken van het geding bevindt zich een "Voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces" van de benadeelde partij [slachtoffer] . Dit formulier houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"Welke gevolgen heeft het voorval voor u gehad?
Hersenschudding, met onder andere een jaar studievertraging tot gevolg
(...)
De totale schade bestaat uit de volgende posten:
Omschrijving Bedrag
1. Eigen risico zorgverzekering 350,-
2. Studievertraging 20.947,96
3. Zaakschade 436,05
4. Reiskosten juridische zaken 13,20
5. Immateriële schade 1.300
(...)
Totaal 23.047,21."
Het als bijlage 1 aan dit formulier gehechte "Schade-onderbouwingsformulier" houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"Studievertraging:
Benadeelde volgt een WO studie (Technische Bestuurskunde) en zit in het begin van zijn masterfase. Door het hersenletsel heeft hij nu al een aanzienlijke studieachterstand opgelopen. Volgens benadeelde is de opgelopen en nog op te lopen achterstand dusdanig dat deze dit jaar niet meer is in te halen. (...)
Een jaar studievertraging volgens de Letselschade Richtlijn Studievertraging (...) € 19.177,00
Collegegeld 2013/14 (...)
12 maal € 147,58 per maand
€ 1.770,96+ € 20.947,96."
2.3.2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"Desgevraagd door de voorzitter deelt [slachtoffer] mede dat hij de vordering tot schadevergoeding in hoger beroep volledig handhaaft.
Voorts leest hij zijn aanvullende op schrift gestelde en aan dit proces-verbaal gehechte slachtofferverklaring voor.
(...)
Op vragen van de voorzitter deelt de benadeelde partij mede:
U houdt mij voor dat mijn vordering onder meer inhoudt:
Eén jaar studievertraging € 19.177,00
volgens de Letselschade
Richtlijn Studievertraging
Collegegeld 2013/14
1.770,96+ 20.947,96
U vraagt mij de gevorderde vergoeding van één jaar studievertraging nader toe te lichten.
Ik heb door de onderhavige mishandeling daadwerkelijk één jaar studievertraging opgelopen. De mishandeling vond plaats op 27 juli 2013. Als ik niet mishandeld zou zijn, had ik de bachelor-fase van mijn studie in de zomer van 2013 kunnen afronden, maar dat is niet gelukt. Pas in augustus 2014 heb ik de bachelor-fase afgerond. In september 2014 ben ik begonnen aan mijn masteropleiding, maar ik kon en kan mij nog steeds niet voor 100% belasten. Het studeren kost mij nog steeds meer moeite dan voorheen, onder meer door concentratieproblemen. Ik kan door deze mishandeling pas een jaar later dan verwacht gaan werken, ik mis een jaar pensioenopbouw en ik ontvang een jaar minder loon dan wanneer ik niet zou zijn mishandeld, althans zo schat ik dat in.
Daarom handhaaf ik de gevorderde € 20.947,96. Dat bedrag vind ik reëel.
(...)
De verdachte geeft op dat hij het niet eens is met de vordering.
Op vragen van de advocaat-generaal verklaart de verdachte:
Ik ben het niet eens met het gevorderde bedrag, omdat ik dat bedrag niet kan betalen. Ik vind het extreem hoog in relatie tot wat ik heb gedaan. Ik zeg niet dat het niet klopt wat de aangever over het ten laste gelegde heeft verklaard, maar ik vind het bedrag overdreven."
2.3.3.
De aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep gehechte "Aanvullende slachtofferverklaring" van [slachtoffer] houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"Het omgaan met het post contusioneel syndroom vergt een hoge mate van discipline. De klachten ervaar ik pas later, met een vertraging. Hevige misselijkheid, vermoeidheid, concentratiestoornissen, hoofdpijn, verwardheid. (...)
Van februari tot en met mei 2014, ben ik begeleid door een ergotherapeut aan huis. Deze heeft mij geholpen om te leren gaan met de klachten van het syndroom. (...)
Dit heeft een erg grote impact gehad op mijn leven. Ik was er 24/7 mee bezig. (...) Ik kon niet studeren en was niet in staat om te gaan werken. (...)
Naarmate de tijd verstreek heb ik de belasting op mijn hersenen langzaam kunnen opvoeren. Tussentijds heb ik, in overleg, pogingen gedaan om mijn studie op te pakken, maar hiervoor ben ik steeds afgestraft met een paar weken heftige klachten. Hierop moest ik mijn studie telkens weer laten varen. Met pijn en moeite heb ik 5 van de 180 punten kunnen halen. (...)
In augustus 2014 heb ik toch mijn laatste Bachelor project af kunnen ronden waarop ik mijn Bachelor diploma heb behaald. Dit had ik in de zomer 2013 af willen en kunnen ronden. (...)
Mijn CV geeft (...) niet aan waarom ik een jaar vertraging heb opgelopen. Voor een toekomstige werkgever ben ik gewoon een jaar ouder dan andere sollicitanten, wat zeker in mijn nadeel zal zijn.
Achteraf gezien heb ik het volledige studiejaar 2013/2014 niet kunnen studeren, exclusief de zomer van 2013 waarin ik mijn Bachelor had willen afronden. (...) Er werd tijdens de vorige rechtszaak gezegd dat een schatting door de artsen van studievertraging van een jaar of langer moeilijk was om vast te stellen. Er kan niet in de toekomst wordt gekeken. Helaas is dit wel een juiste schatting gebleken."
2.3.4.
Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep gehechte pleitnotities heeft de raadsman van de verdachte aldaar, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende aangevoerd:
"De belangrijkste reden voor [verdachte] om in beroep te gaan is gelegen in de toegewezen vordering van de benadeelde partij.
In eerste instantie heeft [verdachte] niet echt verweer gevoerd tegen deze vordering. Dat was echter ook met name omdat hij niet echt goed begreep wat deze vordering nu precies inhield en wat de mogelijke gevolgen er van zouden kunnen zijn.
Inmiddels heeft hij echter kennis genomen van het feit dat hij volgens de rechtbank een bedrag van € 11.793,15 aan het slachtoffer in deze zaak, [slachtoffer] zou moeten betalen (althans aan de staat). [verdachte] kan een dergelijk bedrag helemaal niet betalen (hij is afhankelijk van een Wajong uitkering).
Bovendien is hij het helemaal niet eens met de onderbouwing van deze vordering, meer specifiek het gedeelte betrekking hebbende op studievertraging, maar ook diverse andere onderdelen.
Met [verdachte] is de verdediging van mening dat de vordering van de benadeelde partij voor het overgrote deel te gecompliceerd is om deze in het kader van deze strafprocedure te behandelen. De benadeelde partij zou dan ook (grotendeels) niet ontvankelijk verklaard moeten worden in zijn vordering.
Vooropgesteld wordt dat de voeging van de benadeelde partij door de wetgever bedoeld is voor tamelijk eenvoudige vorderingen waarbij er een duidelijk verband is tussen het strafbare feit en de geclaimde schade. Bijvoorbeeld de diefstal van een nieuwe I-Phone. Waarvan het bonnetje van de aankoop nog voorhanden is bij het slachtoffer en de dader de telefoon al heeft verkocht. Dan is de schade eenvoudig bepaalbaar en is de behandeling van de vordering niet ingewikkeld.
In deze zaak van [verdachte] ligt dat echter volledig anders.
Ten eerste is er onduidelijkheid over het letsel van [slachtoffer].
Hij stelt in zijn vordering dat hij een hersenschudding had. Als echter gekeken wordt naar bijlage 3 bij de vordering, dan blijkt dat uit de Huisartsenbrief SEH, volgt dat er bij lichamelijk onderzoek sprake was van:
- Evidente ethanol intox, wel coherent
- Meerdere haematomen craniaal
- Enkele exfoliaties op de onderarm en knieën
- Snijverwondingen linker knie, 2 cm, wijkende wondranden
Verder wordt nog vermeld: Geen verwondingen van de nek, geen drukpijn cervicaal, geen verwondingen van de thorax, NV AG, abdomen soepel met normale peristaltiek zonder druk of loslaatpijn.
Bij nader onderzoek (CT van de hersenen) worden geen traumatische intercraniële afwijkingen gezien.
De diagnose hersenschudding wordt dus niet gesteld. Meerdere haematomen craniaal zijn meerdere bloeduitstortingen op de schedel (builen).
De medische term voor een hersenschudding is commotio cerebri (...). Die term is in het hele rapport niet te vinden. Van traumatische intercraniële afwijkingen is geen sprake.
Wat verder opvalt is dat er als eerste gewag wordt gemaakt van Evidente ethanol intoxicatie.
Als bijlage heb ik aan mijn pleitnota enige informatie met betrekking tot ethanol gevoegd. De symptomen van ethanolvergiftiging komen erg overeen met die van de symptomen van een hersenschudding. Maar hebben dus een volledig andere oorzaak.
(...)
In de poliklinische brief die de benadeelde partij als bijlage 3 over heeft gelegd, wordt wel gesteld dat betrokkene naar de SEH gekomen is en een hersenschudding werd vastgesteld, echter is niet duidelijk op welke bron de neuroloog zich baseert. Wellicht was dit [slachtoffer] die dit heeft verteld.
In deze poliklinische brief valt verder op dat [slachtoffer] halverwege augustus geen klachten meer had en eind augustus 2013 weer begonnen is met studeren. Ook staat (...) dat hij het vak heeft gevolgd en met goed gevolg heeft afgesloten.
Onder het kopje sociaal lezen wij dat [slachtoffer] een 7e jaars student is! Elders lezen wij dat hij nog steeds met zijn bachelor bezig is althans aan het begin van zijn masteropleiding zit.
Mijns inziens zijn er dus vele vragen te stellen bij de vraag of er sprake was van een hersenschudding. Ook is de vraag of de problemen die [slachtoffer] ondervindt, het gevolg zijn van de mishandeling of dat daar andere oorzaken voor zijn.
Bovendien is het zo dat de mishandeling in twee gedeelten heeft plaatsgevonden. Bij het eerste gedeelte (van de fiets af trekken en slaan) was [verdachte] niet betrokken. Daarna wel. Niet vast te stellen is welk letsel wanneer is ontstaan en wat daar de gevolgen van zijn geweest voor [slachtoffer].
Dit leidt mij tot de conclusie dat de benadeelde partij voor wat betreft de post studievertraging en collegegeld in de vordering niet ontvankelijk verklaard dient te worden."
2.3.5.
Het Hof heeft in het bestreden arrest ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij als volgt overwogen en beslist:
"Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan.de verdachte ten laste gelegde
Deze vordering bevat, blijkens het voegingsformulier en het daaraan gehechte schade-onderbouwingformulier, de volgende posten:
Eén jaar studievertraging € 19.177,00
volgens de Letselschade
Richtlijn Studievertraging
Collegegeld 2013/14
1.770,96+ 20.947,96
Eigen risico zorgverzekering 350,00
Verlies horloge:
Horloge Tissot door het voorval
verloren, kostprijs in 2010 € 340,00
minus afschrijving 7% per jaar over 3 jaar, 71,00
Schade 270,00
Door bebloeding onbruikbare schoenen en kleding:
Polo 59,95
Schoenen 86,10
Fiets beschadigd:
Voorlamp fiets 20,00
Reiskosten Juridische zaken
3 maal € 4,40
13,20+
Totale materiële schade 21.747,21
Immateriële schade
1.300,00+
Totale schade € 23.047,21
Voorts vordert de benadeelde partij dat dit bedrag vermeerderd wordt met de wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering wederom aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering, van de benadeelde partij tot een bedrag van € 20,947,96, met niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij in het overige deel van de vordering en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Namens de verdachte heeft zijn raadsman de vordering deels betwist. Hij heeft aangevoerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk behoort te worden verklaard in de vordering voor zover betrekking hebbend op de posten studievertraging en collegegeld, schade aan kleding en schoenen en schade aan de fiets, omdat deze schade zijns inziens niet het rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde, althans niet kan worden vastgesteld welk deel van de schade het rechtstreeks gevolg is van welk van de bewezen verklaarde geweldshandelingen en door wie (van de mededaders) die handeling(en) zijn gepleegd.
Ten aanzien van de gevorderde vergoeding van immateriële schade heeft de raadsman verzocht deze te matigen, nu niet kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij ten gevolge van het gepleegde geweld een hersenschudding heeft opgelopen.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij evenwel aangetoond dat hij de door hem gestelde materiële schade, behoudens die met betrekking tot het horloge, heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde.
Het hof overweegt daarbij als volgt.
Op basis van de hiervoor aangehaalde poliklinische brief van de neuroloog K.M.A. Verwer stelt het hof vast dat het bewezen verklaarde geweld bij de benadeelde een "postcontusioneel syndroom" heeft veroorzaakt. Dientengevolge heeft hij, zo stelt het hof vast, een studievertraging opgelopen van één jaar, waarvan de financiële schade op basis van de Letselschade Richtlijn Studievertraging Collegegeld gesteld kan worden op € 20.947,96. De betwisting door en namens de verdachte van de aard en hoogte van deze schade is in het licht van de onderbouwing van de schade door de benadeelde partij volstrekt onvoldoende, zodat de gevorderde vergoeding ter zake van studievertraging en collegegeld, toewijsbaar is. Hetzelfde geldt voor de overige gestelde materiele schade, behoudens het verloren horloge.
Voorts overweegt het hof, ook mede ten aanzien van de overige betwiste materiële schade, dat niet gebleken is dat enig ander (gewelds)incident zou moeten worden aangemerkt als de oorzaak van de schade.
Ten slotte overweegt het hof dat, nu bewezen is verklaard dat de verdachte en de mededader bij de beide bewezenverklaarde feiten tezamen en in vereniging geweld hebben gepleegd jegens het slachtoffer, zij ieder - hoofdelijk - aansprakelijk zijn voor de gehele materiële schade.
De vordering van de benadeelde partij ter zake van geleden materiële schade zal derhalve tot het gevorderde bedrag van € 21.477,21 hoofdelijk worden toegewezen.
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor hoofdelijke toewijzing tot een bedrag van € 1.300,00. Het hof ziet geen reden om dit bedrag te matigen.
Slotsom is dat het hof de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk zal toewijzen tot het gevorderde bedrag van € 22.777,21, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 juli 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
(...)
Beslissing
Het hof:
(...)
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van € 22.777,21 (tweeëntwintigduizend zevenhonderdzevenveertig euro en eenentwintig cent) bestaande uit € 21.477,21 (eenentwintigduizend vierhonderdzevenenzeventig euro en eenentwintig cent) materiële schade en € 1.300,00 (duizend driehonderd euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij."
2.4.
Een benadeelde partij kan in het strafproces vergoeding vorderen van de schade die zij door een strafbaar feit heeft geleden indien voldoende verband bestaat tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de schade om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden (vgl. HR 22 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:959, NJ 2014/256).
2.5.
Het Hof heeft in zijn overwegingen als zijn oordeel tot uitdrukking gebracht dat op grond van het verhandelde in het strafgeding genoegzaam aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte een jaar studievertraging heeft opgelopen en dat hij daardoor schade heeft geleden ten bedrage van € 20.947,96. Bezien in het licht van de feiten en omstandigheden die het Hof blijkens de in 2.2.2 weergegeven bewijsvoering heeft vastgesteld en in aanmerking genomen hetgeen door de benadeelde partij enerzijds en door en namens de verdachte anderzijds met betrekking tot de gevorderde schadevergoeding, in het bijzonder voor zover die betrekking heeft op de studievertraging, is aangevoerd, is het oordeel van het Hof dat de schade in verband met de studievertraging tot een bedrag van € 20.947,96 voldoende aannemelijk is geworden, niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
2.6.
Het middel is tevergeefs voorgesteld.

3.Beoordeling van het tweede middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
20 juni 2017.