ECLI:NL:HR:2017:1204

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 juni 2017
Publicatiedatum
30 juni 2017
Zaaknummer
17/01716
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van verzoekster in cassatie wegens ontbreken handtekening advocaat

Op 30 juni 2017 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in de zaak met nummer 17/01716. De zaak betreft een verzoek tot cassatie van een verzoekster tegen GGZ Centraal, locatie de Meregaard, die niet verschenen was. De Hoge Raad verwijst naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 16 januari 2017, waarin het verloop van het geding in feitelijke instantie is uiteengezet. De verzoekster heeft beroep in cassatie ingesteld tegen deze beschikking, maar het ingediende cassatierekest voldeed niet aan de vereisten van artikel 426a lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), omdat het verzoekschrift niet was ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat verzoekster de mogelijkheid had om het verzuim te herstellen door het verzoekschrift opnieuw in te dienen, maar dat deze mogelijkheid niet is benut. Hierdoor heeft de Hoge Raad besloten dat verzoekster niet-ontvankelijk is in haar cassatieberoep. De beschikking is openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot.

Uitspraak

30 juni 2017
Eerste Kamer
17/01716
LZ/IF
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERZOEKSTER tot cassatie,
t e g e n
GGZ CENTRAAL, locatie de Meregaard,
gevestigd te Almere,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als verzoekster en GGZ centraal.

1.Het geding in feitelijke instantie

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/16/429058/FL RK 16-2518 van de rechtbank Midden-Nederland van 16 januari 2017.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van de rechtbank heeft verzoekster beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van verzoekster in haar cassatieberoep.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

Het op 24 maart 2017 ingekomen verzoekschrift voldoet niet aan de eisen van art. 426a lid 1 Rv, omdat het niet is ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad. Dit verzuim kan worden hersteld door hetzelfde verzoekschrift binnen twee weken na binnenkomst ter griffie van de Hoge Raad opnieuw in te dienen, maar nu ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad. Van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt. Dit brengt mee dat verzoekster in haar beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar cassatieberoep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, C.E. du Perron en M.J. Kroeze, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
30 juni 2017.