ECLI:NL:HR:2017:1209

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 juli 2017
Publicatiedatum
3 juli 2017
Zaaknummer
16/00865
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie van de verdachte

Op 4 juli 2017 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een cassatiezaak met nummer 16/00865. De zaak betreft een beroep in cassatie van een verdachte, geboren in 1992, tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 1 februari 2016, met nummer 22/000616-13. De verdachte heeft geen middelen van cassatie ingediend, wat betekent dat er geen argumenten zijn aangevoerd om het eerdere oordeel van het hof te betwisten. De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep, omdat de verdachte niet binnen de wettelijke termijn een schriftuur met middelen van cassatie heeft ingediend. Dit is in strijd met artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.

De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte niet in het beroep kan worden ontvangen. Dit betekent dat de Hoge Raad de zaak niet inhoudelijk zal behandelen, omdat de verdachte niet heeft voldaan aan de vereisten die de wet stelt voor het indienen van een cassatieberoep. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het bevestigt dat het indienen van middelen van cassatie binnen de gestelde termijn essentieel is voor de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie. Dit arrest onderstreept de noodzaak voor verdachten om tijdig en correct te handelen in het kader van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

4 juli 2017
Strafkamer
nr. S 16/00865
CB/DAZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 1 februari 2016, nummer 22/000616-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Middelen van cassatie zijn namens deze niet voorgesteld.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

Nu de verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, is niet in acht genomen het voorschrift van art. 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, zodat de verdachte in het beroep niet kan worden ontvangen.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
4 juli 2017.