ECLI:NL:HR:2017:1226

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 juli 2017
Publicatiedatum
5 juli 2017
Zaaknummer
15/05171
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over witwassen en vervangende hechtenis in strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 juli 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte was veroordeeld voor witwassen, waarbij hij contant geld had verworven, omgezet en gebruikt dat afkomstig was uit prostitutiewerkzaamheden. De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring van het witwassen niet alleen betrekking had op het verwerven van de geldbedragen, maar ook op het omzetten en gebruiken ervan. Dit leidde tot de conclusie dat de klacht van de verdachte over de kwalificatie van het verwerven als witwassen niet tot cassatie hoefde te leiden, omdat er geen voldoende belang was bij deze klacht.

Daarnaast werd er in de zaak een geschil behandeld over de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen. Het Hof had de verdachte verplicht tot betaling van een totaalbedrag van € 88.925,- aan vijf slachtoffers, met vervangende hechtenis bij gebreke van betaling. De Hoge Raad oordeelde dat de duur van de vervangende hechtenis die aan de schadevergoedingsmaatregelen was verbonden, meer was dan wettelijk toegestaan. De Hoge Raad heeft daarom zelf de duur van de vervangende hechtenis verminderd tot het wettelijk maximum van één jaar.

Verder werd er een klacht behandeld over de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, wat ook gegrond werd verklaard. Dit leidde tot een vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van acht jaren. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad de bestreden uitspraak vernietigd, maar alleen wat betreft de duur van de gevangenisstraf en de vervangende hechtenis, en de straf verminderd tot zeven jaren en zes maanden.

Uitspraak

4 juli 2017
Strafkamer
nr. S 15/05171
LBS/JHO
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 31 maart 2015, nummer 20/001606-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben H.M.W. Daamen en R.I. Kool, beiden advocaat te Maastricht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot vermindering van de opgelegde straf, tot aanpassing van de vervangende hechtenis verbonden aan de schadevergoedingsmaatregelen en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1.
Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat het onder 6 bewezenverklaarde, voor zover inhoudende dat de verdachte hoeveelheden (contant) geld heeft verworven, "witwassen" oplevert.
2.2.1.
Het Hof heeft ten laste van de verdachte onder 6 bewezenverklaard dat:
"hij op tijdstippen in de periode van 18 augustus 2010 tot en met 8 mei 2012 op een of meerdere plaatsen in Nederland, voorwerpen, te weten hoeveelheden (contant) geld, zijnde de inkomsten uit de prostitutiewerkzaamheden van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5], heeft verworven en omgezet en/of van die voorwerpen gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf."
2.2.2.
Het Hof heeft deze bewezenverklaring gekwalificeerd als "Witwassen, meermalen gepleegd".
2.2.3.
Het Hof heeft in het bestreden arrest - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - het volgende overwogen:
"Nu de bewezenverklaring niet inhoudt dat verdachte geld voorhanden heeft gehad, behoeven de opmerkingen van de raadsman aangaande de jurisprudentie van de Hoge Raad over het enkele voorhanden hebben door een verdachte van een uit eigen misdrijf afkomstig voorwerp geen nadere bespreking."
2.3.
Het middel doet een beroep op de rechtspraak van de Hoge Raad over in het bijzonder de kwalificeerbaarheid als witwassen van het "verwerven" van onmiddellijk uit eigen misdrijf afkomstige voorwerpen (vgl. HR 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:702, NJ 2014/302 en HR 13 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2842). De bewezenverklaring houdt evenwel ook in dat de verdachte de hoeveelheden (contant) geld heeft "omgezet" en/of daarvan "gebruik heeft gemaakt". Gelet hierop en in aanmerking genomen dat het Hof bij de kwalificatie van het bewezenverklaarde kennelijk geen zelfstandige betekenis heeft toegekend aan het "verwerven" van de geldbedragen, zou de mogelijke gegrondheid van deze klacht niet tot cassatie behoeven te leiden wegens het ontbreken van voldoende belang van de verdachte bij deze klacht.
2.4.
Het middel is tevergeefs voorgesteld.

3.Beoordeling van het derde middel

3.1.
Het middel klaagt dat het Hof aan de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen in totaal meer vervangende hechtenis heeft verbonden dan wettelijk is toegestaan.
3.2.
Het Hof heeft de verdachte de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van in totaal € 88.925,- ten behoeve van vijf slachtoffers, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door in totaal 563 dagen hechtenis.
3.3.
Ingevolge art. 36f, achtste lid, in verbinding met art. 24c, eerste lid, Sr dient de rechter bij het opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van een som gelds ten behoeve van het slachtoffer voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, te bevelen dat vervangende hechtenis zal worden toegepast. Die vervangende hechtenis mag in een geval als het onderhavige waarin sprake is van samenloop als bedoeld in art. 57 Sr, op grond van art. 60a in verbinding met art. 24c, derde lid, Sr ten hoogste een jaar bedragen.
3.4.
Uit het vorenoverwogene volgt dat het middel terecht is voorgesteld. De Hoge Raad zal zelf de duur van de vervangende hechtenis aldus verminderen dat is voldaan aan het wettelijk bepaalde maximum van een jaar.

4.Beoordeling van het eerste middel

4.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
4.2.
Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad in deze zaak waarin de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in
art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van acht jaren.

5.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf en de bij de aan de verdachte opgelegde verplichtingen tot betaling aan de Staat bevolen vervangende hechtenis;
vermindert de duur van de opgelegde gevangenisstraf in die zin dat deze zeven jaren en zes maanden beloopt;
beveelt
a. dat het aan de Staat te betalen bedrag van € 10.950,- ten behoeve van [slachtoffer 1], bij gebreke van betaling en verhaal wordt vervangen door 45 dagen hechtenis;
b. dat het aan de Staat te betalen bedrag van € 63.675,- ten behoeve van [slachtoffer 2], bij gebreke van betaling en verhaal wordt vervangen door 261 dagen hechtenis;
c. dat het aan de Staat te betalen bedrag van € 2.300,- ten behoeve van [slachtoffer 3], bij gebreke van betaling en verhaal wordt vervangen door 10 dagen hechtenis;
d. dat het aan de Staat te betalen bedrag van € 10.800,- ten behoeve van [slachtoffer 4], bij gebreke van betaling en verhaal wordt vervangen door 44 dagen hechtenis;
e. dat het aan de Staat te betalen bedrag van € 1.200,- ten behoeve van [slachtoffer 5], bij gebreke van betaling en verhaal wordt vervangen door 5 dagen hechtenis;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en E.F. Faase, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
4 juli 2017.