In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 juli 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte was veroordeeld voor witwassen, waarbij hij contant geld had verworven, omgezet en gebruikt dat afkomstig was uit prostitutiewerkzaamheden. De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring van het witwassen niet alleen betrekking had op het verwerven van de geldbedragen, maar ook op het omzetten en gebruiken ervan. Dit leidde tot de conclusie dat de klacht van de verdachte over de kwalificatie van het verwerven als witwassen niet tot cassatie hoefde te leiden, omdat er geen voldoende belang was bij deze klacht.
Daarnaast werd er in de zaak een geschil behandeld over de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen. Het Hof had de verdachte verplicht tot betaling van een totaalbedrag van € 88.925,- aan vijf slachtoffers, met vervangende hechtenis bij gebreke van betaling. De Hoge Raad oordeelde dat de duur van de vervangende hechtenis die aan de schadevergoedingsmaatregelen was verbonden, meer was dan wettelijk toegestaan. De Hoge Raad heeft daarom zelf de duur van de vervangende hechtenis verminderd tot het wettelijk maximum van één jaar.
Verder werd er een klacht behandeld over de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, wat ook gegrond werd verklaard. Dit leidde tot een vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van acht jaren. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad de bestreden uitspraak vernietigd, maar alleen wat betreft de duur van de gevangenisstraf en de vervangende hechtenis, en de straf verminderd tot zeven jaren en zes maanden.