In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 juli 2017 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 1 februari 2017, met nummer BK-16/00265. Het betreft een naheffingsaanslag in de loonheffingen over het tijdvak van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2012, inclusief een boetebeschikking en beschikkingen inzake heffingsrente en belastingrente.
De Hoge Raad heeft beoordeeld of het beroep in cassatie ontvankelijk is. Het beroepschrift bevatte echter niet de gronden van het beroep. De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende op 16 maart 2017 per aangetekende brief in de gelegenheid gesteld om dit verzuim te herstellen. Belanghebbende heeft echter van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
Aangezien herstel van het verzuim niet heeft plaatsgevonden, heeft de Hoge Raad, met toepassing van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing is openbaar uitgesproken op 7 juli 2017.