Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3. Beslissing
11 juli 2017.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 1 december 2015 uitspraak deed in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1968. De verdachte was aangeklaagd voor poging tot gekwalificeerde diefstal en vernieling, waarbij hij probeerde een hoeveelheid koper te stelen en daarbij een koelinstallatie en koelbatterijen te vernielen. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad oordeelde dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld had geconcludeerd dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard moest worden. De uitspraak van de Hoge Raad vond plaats op 11 juli 2017, waarbij de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers. Het arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting.