Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instantie
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
3 februari 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 februari 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de verdeling van een nalatenschap. De eisers, [eiser 1] en [eiseres 2], hebben beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 26 mei 2015. Dit arrest had betrekking op de verdeling van de nalatenschap van erflaatster, die op 21 mei 1985 overleed zonder testament. De eisers waren kinderen van de erflaatster en waren gerechtigd tot een derde deel van de nalatenschap, maar de verweerder, [verweerder 1], had de nalatenschap verworpen. De Hoge Raad oordeelde dat het hof ten onrechte had geoordeeld dat de eisers niet meer deelgenoten in de nalatenschap waren, aangezien eerdere uitspraken van de rechtbank en het hof gezag van gewijsde hadden. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof en verwees de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling.
De zaak draait om de vraag of de eisers, ondanks de verwerping van de nalatenschap door [verweerder 1], nog steeds recht hebben op hun deel van de nalatenschap. De Hoge Raad concludeerde dat de eerdere uitspraken, waarin werd vastgesteld dat de eisers erfgenamen zijn, gezag van gewijsde hebben en dat het hof dit niet had mogen negeren. De Hoge Raad compenseerde de proceskosten en veroordeelde [verweerster 2] in de kosten van het geding in cassatie. Dit arrest benadrukt het belang van gezag van gewijsde in civiele procedures en de bescherming van erfgenamen.