Uitspraak
verblijvende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
14 juli 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 juli 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende huwelijkse voorwaarden en de verdeling van een gemeenschap van goederen na echtscheiding. De vrouw, verzoekster tot cassatie, had beroep ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarin was beslist dat de boerderij, die partijen gezamenlijk bezaten, aan de man werd toegedeeld met overneming van de bijbehorende schulden. De vrouw betwistte dat de boerderij in zijn geheel tot de beperkte gemeenschap behoorde en stelde dat alleen het woonhuis onder de gemeenschap viel. De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank en het hof de huwelijkse voorwaarden correct hadden uitgelegd en dat de schulden aan de hypothecaire geldverstrekkers tot de beperkte gemeenschap behoorden. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van het hof en verwees de zaak naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke afspraken in huwelijkse voorwaarden en de gevolgen daarvan voor de verdeling van gemeenschappelijke goederen en schulden na echtscheiding.